Wachtsman
Heeft inderdaad wachtsman iets te maken met den bezettingstijd? Ik heb het nooit anders hooren gebruiken dan voor den wachter welken men vroeger gewoon was te stellen op een schip in de haven, gedurende den tijd van stilliggen, tusschen twee reizen.
In de scheepswereld had en heeft men meer van die namen, b.v. loodsman (verkort tot loods), varensman, bootsman, vrijenachtsgast, valreepsgast, koksgast. Ik geef U deze, zonder daarmede de s in wachtsman bij analogie te willen verklaren; er zijn immers ook woorden als stuurman en kabelgast, schieman enz.
Me.
Met betrekking tot de mededeeling in ‘Onze Taal’ van April betreffende het woord wachtsman veroorloof ik mij een kleine aanvulling op de daar gegeven beschouwingen.
Ik weet niet in welk verband de term gebruikt is, maar het is niet juist te denken, dat dit woord in den bezettingstijd is opgekomen.
Geheel in het midden latend of het een goed woord is of een ‘oud-Hollandsch’ woord, kan geconstateerd worden, dat het een gangbare term is in een oud-Hollandsch bedrijf, n.l. de zeevaart. Wachtsman is daar de waker, die op een schip, dat in de haven ligt, dienst doet, dit behoeft niet een lid van de bemanning te zijn, maar kan ook een persoon van het walpersoneel zijn. Er schijnt wel een verschil te zijn in functie met den z.g. Konstabel, maar daarover zou een deskundige uit de haven van voorlichting kunnen dienen. Merkwaardig is voorts nog, dat de gewraakte s uit dit woord ook voorkomt in het woord wachtsvolk, waarmede men aan boord de groep personen van een bepaalde wacht aanduidt. Bijv. Het wachtsvolk wordt gepord.
In de zeevaartlitteratuur, die in de laatste jaren is opgekomen, kunt U de woorden wachtsman en wachtsvolk tegenkomen o.a. in ‘Europa ahoy!’ van A.C. Metzelaar.
Zoo blijken dus deze woorden juist in onverdacht goed Hollandschen kring te leven.
Ke.