‘Baakster’
Het is wel lang geleden, maar de herinnering er aan is nog niet vervaagd, de herinnering aan onze jonge jaren, aan den onbezorgden tijd toen wij onze vrije uren bij voorkeur doorbrachten op het water, in de schuit; de schuit met haar blinkend witte zeilen, ‘van echt Egyptisch katoen’, waar wij zoo trotsch op waren, - die zoo hoog piekte en toch zoo safe was; de schuit met den primus, waarop de heerlijkste gerechten als vanzelf klaarstoomden; met het vooronder, waar de altijd lekke spiritusflesch haar geuren verspreidde. De schuit, waarmee wij zooal niet de groote zee dan toch de groote rivieren bevoeren...
In de schuit was de wereld anders dan elders daar rookten wij, als de zon nauwelijks haar eerste stralen over het slapend aardrijk uitgoot, onze eerste ochtendsigaar; niet omdat het lekker was, maar omdat de schuit, de wereld van de schuit, het vroeg.
Ochtendsigaar? ‘Sigander’ zeiden wij, want in de schuit spraken wij schuittaal; die was anders dan de taal van de wereld buiten ons. In de schuit spraken wij ‘hypercorrect’. Niet onze sigaar rookten wij, maar onze sigander; de soep op den primus werd niet geroerd: zij werd geroederd. Aan wal mocht een baker: baker heeten, maar niet in de schuit; daar was een baker een man, ‘om den uitgang’; de vrouw heette baakster...
Naar die baakster, en naar al wat daarmee annex was, gingen onze gedachten toen wij lazen dat Bilderdijk het vrouwelijke ‘oester’ (lat. ostrea) mannelijk wilde hebben, ‘om den uitgang’. Natuurlijk, in de schuit zou de oester de man zijn; zijn vrouw heette ‘oestster’...
- ‘Is dat een grapje ten koste van Bilderdijk?’, vroeg een lid van onzen Raad die dìt las, ‘ik kan ternauwernood gelooven dat gij het geschreven