Doktoren
Een lezer merkt op dat het in den laatsten tijd veel voorkomt, dat men het meervoud van ‘dokter’, i.d.b. van: geneesheer, vormt niet door: dokters, maar door doktoren. Waar zou die verkeerde gewoonte vandaan gekomen zijn, vraagt hij; en hij denkt aan den tijd van den eersten wereldoorlog, toen duizenden Belgen ons land binnenkwamen. Een Vlaming noemt een geneesheer ‘doktoor’ en dan is een meervoud ‘doktoren’ gewoon. Doch wat is in het Nederlandsch het enkelvoud van ‘doktoren’, dit bestaat niet. Geneesheeren moet men betitelen met ‘dokters’ en niet met ‘doktoren’.
Le.
(Wij denken aan de mogelijkheid dat men tot den term ‘doktoren’ is gekomen door verwisseling van de begrippen ‘doctor’ en ‘dokter’. Zeker, de ‘echte’ meervoudsvorm van lat. doctor is: doctores, maar in vele gevallen zal deze ‘correcte’ vorm wat gemaakt aandoen. ‘Een stoet van Professoren en Doctoren.’ ‘Doctoren en Doctorandi.’ Zooeven hoorden wij critiek oefenen op den tekst van een stuk: ‘... en dat zijn nu allen Meesters in de Rechten en Doctoren in de Rechtswetenschappen!’.
Neen, wij behoeven, gelooven wij, de Sinjoren niet voor de verklaring van ‘doktoren’).