Hakvruchten
Bladerend in oude nummers van Onze Taal trof mij in het nummer van Juli 1945 Uw uiteenzetting over ‘hakvruchten’. Als redacteur buitenland van het A.N.P. heb ik hiervan de geboorte in onze publiciteitsorganen meegemaakt en daarom wilde ik U het volgende zeggen: Het woord is hier op de proppen gekomen in den Duitschen tijd. De Duitschers hadden het in hun landbouwmededeelingen heel vaak over ‘Hackfrüchte’, een woord waar wij, redactie, heel vreemd tegenover stonden en waarvan wij wel dachten dat het zooiets was als spinazie, peterselie enz. (die voor de bereiding gehakt moeten worden). Doch dat is het niet. Het is zooals U het uiteenzet. Wij hebben als Nederlandsch equivalent na overleg met een landbouwdeskundige hiervoor gevonden: knolgewassen. Het leelijke hakvruchten wilden wij in ieder geval vermijden en dit woord wordt, meen ik, door vaklieden ook nooit gebezigd.
O.
- Het spijt ons dat wij het met de opvatting van den geachten inzender niet eens kunnen zijn. Uiteraard, wanneer de landbouwdeskundige het begrip aangeduid met hakvruchten meent te kunnen weergeven door knolgewas, dan aanvaarden wij dat gaarne. Maar wij aanvaarden niet de opvatting dat hakvrucht uit hoofde van zijn samenstelling (als -isme) te verwerpen zou zijn. Wij slaan het Woordenboek der Nederlandsche Taal op (deel V, bewerkt door A. Beets en J.W. Mulder) en vinden daar het woord gestaafd door twee bewijsplaatsen, en wel een uit het jaar 1867, uit een werkje te Zwolle verschenen en getiteld: H.M. Hartog ‘Landbouw-verbeteringen op Kleigronden’, en een uit de ‘Mededeelingen der Geldersche Maatschappij van Landbouw’ uit het jaar 1849. Het komt ons voor dat het weinig zin heeft, een woord dat in landbouwkringen al bijna een eeuw, en misschien nog veel langer, in gebruik is opeens te veroordeelen, omdat het ‘minder fraai’ zou zijn gevormd. Zoo'n terminus technicus heeft men eenvoudig te aanvaarden. Maar, zooals reeds gezegd, wij hebben niets tegen de aanduiding ‘knolgewassen’!