‘Knokken’ en ‘knijf’.
‘Knokken’ is naar het mij voorkomt afgeleid van den Engelschen boxterm ‘knock out’ (en dan uitgesproken met hoorbare k!). Ik heb knokken in mijn jeugd nooit gehoord, hoewel ik toen in Amsterdam woonde, waar heel wat gevochten werd. Dit klopt ook er mee, dat de Van Dale van 1898, waarover ik hier beschik, het niet vermeldt en dat de boxsport in 1897 in Nederland is ingevoerd.’
Aldus een lid. Knokken, naar het Engelsch, met hoorbare k? Evenals knijf?.... Het kan zoo zijn, maar zeker is het allerminst. ‘Spelling-pronunciation’? Maar zullen de ‘werkwilligen afranselende stakers’ en de bootwerkers, zullen die de Engelsche woorden geschreven gezien hebben? Of gesproken? maar dan zullen ze van de k niet afweten.
Knijf, om daarmee te beginnen, is een heel oud woord bij ons (ook met een p voor f). Kiliaan heeft het al in de beteekenis van: lang, puntig mes, dienende tot wapen, waarschijnlijk in lengte het midden houdend tusschen dolk en degen; ponjaard. Gewestelijk nog voor knip- of zakmes.
En knokken? Zooals gezegd het kan overgenomen zijn uit het Engelsch, met verkeerde uitspraak. Maar het kan ook een reeds vroege ontleening zijn uit den tijd toen in het Engelsch de k aan het begin vóór n nog gehoord werd. Maar óók kan het zijn dat wij hier te doen hebben met een klanknabootsend (‘onomatopoëtisch’)woord, in het Engelsch èn bij ons.
De uitdrukking knokken is thans in ruwe taal vrij algemeen in gebruik. Boeventaal. Naast knokken is in de dieventaal knoksen bekend, in den zin van ‘slaan’, en ‘steken’. ‘... Een knokker,... een onstuimige prent, die al heel wat maandjes had opgeknapt voor “mishandeling” van agenten en weerbarstige buurtgenooten.’ ‘... Knokpartijen, waarin Stijn rondliep met afgekerfd hoofd (Querido).’ Knokploeg, vechterstroep, afdeeling van een groep of partij die de tegenstanders te lijf gaat; inzonderheid een groep stakers, die werkwilligen afranselt.