[Nummer 11]
‘Van formaat...’
In onze aflevering van Augustus hebben wij, met lichten spot, gesproken over de tegenwoordig zoo geliefde uitdrukking: mannen van formaat, o.a. toegepast op de mannen die ons cabinet vormden. Een zeer goede vriend van ons werk, de heer J. Tal, komt hier tegen op: hij wil een lans breken voor onze formateurs. Het is alles goed en wel - zoo redeneert hij - maar wie zoo als gij zulk een wijze van uitdrukken critiseert, houdt geen rekening met de viva vox, waarmede zooiets wordt gezegd.
‘Al naar de nuance is van den nadruk, die de levende stem geeft aan een woord, krijgt het de aanvulling van “echt, flink, degelijk, waar” en dgl.; niet eenvoudig maar den nadruk, maar den nadruk, die deze bedoeling uitdrukt. “Deze koning was een Kòning” met bepaalden stemklank; een echte, een flinke koning, iemand, die de benaming “koning” verdient. “En het was een hoevéélheid, wat er bij ons werd gebracht”, d.w.z. een flinke, een groote hoeveelheid. “Die jongens daar hebben gewèrkt”, d.w.z. flink en hard gewerkt.
Het is niet vreemd, dat men de voorbeelden daarvan in andere talen evengoed vindt. Als Menelaos - zoo vertelt Homerus - den jongen Telemachos als zijn gast wil vasthouden, dan zegt deze, dat hij wel zou willen blijven, maar dat zijn makkers wrevelig worden om het lange wachten, “maar gij houdt mij een tìjd hier vast” en dan bedoelt hij: een langen, flinken tijd (Od. 599; in vers 594 heeft hij gezegd: “veel tijd”). Als de onbeleefde Eurualos van Odusseus een verdiende terechtwijzing krijgt, zegt deze, dat de goden niet aan alle menschen de innemende eigenschappen tegelijk geven; “de eene is minder waard aan uiterlijk, maar de godheid verleent hem door woorden gestalte” en dit bedoelt: bevallige, goede gestalte (ib. 170); en “gestalte” is in v. 367 evenzoo gebruikt. Zoo zijn er massa's voorbeelden. En ook bv. in het Hebreeuwsch. “Wees een mán!” zegt koning David tot zijn zoon (I Kon. 2:1); evenzoo (I Sam. 4:9) “Salomo zag, dat hij (Jerobeam) een (echte, degelijke) werkvolbrenger was” (ib. 11:28); “zoodat ge mànnen zijt en strìjdt”, dat is: flink en met succes strijdt; evenzoo Num. 22:1, II Kon. 16:5, Jes. 7:1, Zech. 10:2. “Want een zwáárd heeft de vijand” (Jirm. 6:25), dat is: een geweldig zwaard, dat zich doet gevoelen. Num. 13:32, “mannen van maat”, “mannen van formaat”, dit is: mannen van groot, flink formaat. Er zijn veel voorbeelden.
En zoo ben ik weer naar het uitgangspunt teruggekeerd. De schrijver bedoelde “mannen van formáát” en heeft het, toen hij het schreef, met zijn geestesoor zoo gehoord; nadere aanduiding van het formaat is er niet bij noodig. De zegswijze is goed.’
* * *
Ja, wat zullen wij hierop zeggen. Onze geachte opponent staat dichter bij de Grieksche helden die hij ten tooneele voert, dan wij - en wat het Hebreeuwsch betreft, dat is.... Grieksch voor ons! Maar waarom uit te wijden over Grieksch en Hebreeuwsch? Wat in die talen voorkomt, behoeft nog niet in het Nederlandsch goed te heeten. De Statenvertalers hebben dan ook Num. 13:32 ‘van groote lengte’ gezegd; zij vonden denkelijk de letterlijke vertaling niet mogelijk. ‘Een man van maat’ zou bij ons thans zeker opgevat worden als ‘die maat weet te houden’. Wel heeft de Statenvertaling ‘mannen van naam’;