Onze Taal. Jaargang 14
(1945)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
[Vragen]‘Naar aanleiding van de laatste vraag in no. 2 blz. 8 wilde ik twee dingen vragen: 1o Is het begrip “in burger” volledig identiek met “niet in uniform”? Kan ik dus bv. zeggen: “Eerst kwam er een heer voorbij in burger en daarna een in uniform”? Ik heb nl. altijd het gevoel gehad, dat alleen van iemand die normaal in uniform verschijnt, als hij deze een keer niet aan heeft, kan worden gezegd dat hij “in burger” is. In dat geval zou een “rechercheur in burger” wel geen pleonasme zijn (daar het woord rechercheur niet de afwezigheid van uniform in zich sluit), maar toch een onjuiste samenvoeging, daar een rechercheur normaal geen uniform draagt. Daarom zou ik graag willen weten, of ik er met mijn beperking van het begrip “in burger” naast ben of niet. 2o Hoe komen we aan die eigenaardige vorm “in burger”? Is het een afkorting van “in burgerkleding” of zoiets?’ Mu. §§ - Ja, wij zouden ook zeggen dat ‘in burger’ bepaaldelijk gezegd wordt met betrekking tot personen die, zooal niet ‘normaal’, dan toch ‘ook wel’ in uniform verschijnen. Als een rechercheur gewoonlijk geen uniform draagt, heeft de uitdrukking ‘in burger’ weinig zin. ‘In burger’ zal inderdaad wel een ‘korte vorm’ zijn van: in burgerkleeding.
‘Boven een stukje in een onzer dagbladen stond dezer dagen “Japan gecapituleerd!” Volgens mij voel je dat hier het ww. capituleeren met zijn vervoegd is, hetgeen fout is. Dus: heeft er tusschen.’ Mu. §§ - Inderdaad, zulke zinnen bestaande uit znw. en verl. deelwoord is men op het eerste gezicht geneigd op te vatten als bedoelende dat de handeling door het ww. uitgedrukt, ondergaan werd. Leest men boven een bericht in de krant ‘agent gedood’, dan zal men dat niet licht opvatten als korten vorm van: een agent heeft een burger gedood; ‘jongen gebeten’ niet als: een jongen heeft zijn vriendje gebeten. Wat de zaak in het gegeven voorbeeld ook verwarrend maakt, is dat ‘capituleeren’ onovergankelijk is. Wij kunnen niet zoo gauw voorbeelden vinden van zulk een verkorten taalvorm met een onovergankelijk ww. ‘Grootvader gevlogen’ (telegram, meldende dat grootpa per vliegmachine de reis naar zijn verlangende kleinkinderen aanvaard heeft)? ‘Zon geschenen’, voor: de zon heeft geschenen (als belangrijke omstandigheid bij een intocht, een wedstrijd)? ‘Recht gezegenvierd’ (als kop boven het verslag van een rechtzitting). Maar wat speculeeren wij; een ‘wet’ is hier niet te vinden. De ‘opmaker’ bij de krant heerscht absoluut.
‘Overal ziet men reclameplaten hangen met het opschrift: “Indië moet bevrijd”. Is dit wel juist? Dit moet toch zijn: Indië moet bevrijd worden?’ Kai. §§ - Ook hier hebben wij te doen met den ‘korten taalvorm’; de vorm voor den kop in de krant en het affiche. Er op gericht aandacht te trekken, ‘sensatie’ te wekken. Er bestaat bij sommige schrijvers de neiging ook in het dagelijksche taalgebruik zulke verkorte zinnen te bezigen. ‘Het schip behoeft niet opgelegd’, ‘de misdadiger dient opgespoord’. Zulke zinnen klinken gekunsteld. Uitdrukkingen als: het dient gezegd, zooals gezegd, dienen aanvaard te worden, maar wij moeten maar niet veel verder gaan.
‘U schrijft: het woord is van jongere dagteekening. Is een dergelijke absolute comparatief wel goed Nederlands? ik heb het steeds voor een germanisme gehouden, ben ik daar mis mee?’ §§ - Laat ons daar maar niet over strijden. Het citaat is van Matthijs de Vries, en zullen wij dien aanvallen? Zeker, men kan ‘het betere genre’, ‘een oudere heer’ afkeuren en zeggen: dat is Duitsch gedoe. Maar men kan ook zeggen dat in veel gevallen de comparatief nog zijn eigenlijke functie vervult: men vergelijkt met een gemiddelde, een norm. ‘Hij verkeert graag in hoogere kringen’, in kringen die hooger zijn dan zijn eigen. Inderdaad, in zinnen als: deze opvattingen vindt men veelal bij de hoogere standen, bij den minderen man, is de vergelijkende functie dood.
‘Ik lees in O.T.: “een bepaalde- en een onbepaalde beteekenis”. Ik zie tegenwoordig vaak het koppelteeken gebruikt om een weggelaten vrijstaand woord aan te duiden. Ik dacht dat dit alleen geoorloofd was bij een weggelaten woordgedeelte (bv. melk- en waterbrood), maar zelfs niet eens, als het de eerste keer wel een woordgedeelte is, maar de tweede keer een apart staand woord (bv. melk- en andere boeren stonden te wachten) en dat dus ook in het geciteerde voorbeeld het koppelteeken niet op zijn plaats is.’ Mu. §§ - Het teeken, voorkomende op blz. 15b, regel 17 v.b., is niet bedoeld als een afbrekingsteeken, maar als gedachtenstreepje; wat klein uitgevallen en te dicht op het woord gekomen. Inderdaad, een weggelaten vrijstaand woord wordt niet aangeduid door het afbrekingsteeken, maar met de uitbreiding, die inzender aan dezen regel wil geven, zijn wij het niet eens. Tegen melk- en andere boeren is o.i. niets in te brengenGa naar voetnoot*). Inz. zal toch niet willen schrijven: melk en andere boeren? Een mooie formatie is het overigens niet.
‘Moet er in beschaafd Nederlandsch verschil gemaakt worden tusschen: meenemen en meebrengen? Bv.: Ik heb vergeten het boek mee te nemen (op school). Ik heb iets moois voor U meegebracht. Kunnen in deze gevallen de werkwoorden verwisseld worden?’ Mo. §§ - Meenemen en meebrengen drukken stellig niet hetzelfde uit, al zullen begeleidende factoren meenemen dikwijls doen opvatten als bedoelende meebrengen. Meenemen is eenvoudig iets met zich dragen naar een plaats waar men heen gaat; het zegt niets omtrent het daar laten van het meegenomene. ‘Ik heb vergeten het boek mee te nemen’ zegt alleen: ik heb vergeten het, naar school gaande, bij mij te steken. Wie iets met zich meeneemt naar een plaats, draagt het ook weg van een plaats; meenemen kan dus ook beteekenen: iets met zich dragen, terwijl men ergens vandaan gaat. Brengen is bepaaldelijk iets met zich meenemen naar een plaats om het daar (voor goed of tijdelijk) te laten.
‘U schrijft: redenen... die dat woord of die uitdrukking als... met het Nederlandsch onbestaanbaar moeten doen kenmerken enz. - Is dat wel juist? M.i. kan iets bestaan - en dan is het bestaanbaar -, of het kan niet bestaan - en dan is het onbestaanbaar. Maar “onbestaanbaar met iets anders” schijnt mij... onbestaanbaar! Moet het niet zijn: onvereenigbaar met...?’ v. B. §§ - Heeft onze lezer er zich wel rekenschap van gegeven van wien de woorden zijn ten aanzien van welker ‘bestaanbaarheid’ hij twijfel koestert? Zoo neen, laat hij dat dan alsnog doen; dan zal zijn twijfel denkelijk verdwijnen. Wij citeeren - ten overvloede! - het W.N.T. ‘Onbestaanbaar - vergezeld van een bepaling met het voorz. met. Van verschillende zaken. Niet kunnende bestaan, niet kunnende samengaan met hetgeen in de bepaling is uitgedrukt, daarmede niet overeen te brengen, daarmede volstrekt en van nature strijdig.’
‘U schrijft van een bestuurslid, dat hij “van het eerste begin af” bij ons is geweest. Is hier het woord “eerste” niet overbodig?’ §§ - Wat bedoelt inz. met deze vraag? Een afkeuring? Is hij van oordeel dat alles uitgebannen moet worden wat in de taal gemist kan worden? Dan zou het er raar met de taal uitzien. Overigens, dat ‘eerste’ vervult hier stellig een functie.
‘Is flikken voor herstellen een goed Ndl. woord?’ Mu. §§ - Het is ongetwijfeld in deze bet. hd. flicken, maar het woord is al zoo lang onder ons, dat wij het geen germanisme meer zouden willen noemen. De Statenbijbel bezigt het woord en Huygens sprak al van een gewaad, van lappen ‘geflickt’. |
|