De ‘kapee’.
Wij zullen het er allen over eens zijn dat het niet van beschaving getuigt vreemde woorden verkeerd uit te spreken: het instrument dat het Engelsch aanduidt met ‘knife’ in het Nederlandsch ‘knijf’ te hooren noemen, doet niet aangenaam aan; evenmin als de wedergave van Eng. to knock met ‘knokken’. Het woord hoort thuis in een bepaalde omgeving; ‘knokken, knokte, heeft geknokt’ - vinden wij bij Koenen-Endepols -, met de bijvoeging: ‘vechten, slaan’. - ‘Knokploeg, groep stakers, die werkwilligen afranselt.’ Een groep mannen die in onzen donkeren tijd zich zeer krachtdadig te weer stelden, heeft zich met dezen naam getooid, en het woord is daardoor eenigermate veredeld. Maar is het goed dezen van gebrek aan talenkennis getuigenden term te handhaven? Het woord heeft uiteraard in breeden kring ingang gevonden, zelfs dreigt het nu tot de officieele taal door te dringen en dat, zouden wij zeggen, verdient geen aanbeveling. Bovendien, het woord doet tekort aan de verdiensten van de strijders die, met een zekere bravour - noodig in dien tijd - zich met den naam tooiden. Het mag dan door het nieuwe gebruik in rang gestegen zijn, het blijft echter, ook thans nog, de gedachte wekken aan ‘het afranselen van werkwilligen’, zooals Koenen-Endepols dat uitdrukt, of, voor ons, aan een groep dronken lummels, die voor hun genoegen op een kermis de boel op stelten zet.
Wij, voor ons, zouden de ‘Kapee’ willen eeren met den naam Strijdploeg, of een van gelijke waarde.