Vorderen.
Zouden onze lezers - en in het bijzonder de gezagdragers, onze overheid - willen bedenken dat wanneer zij spreken van ‘gevorderde schepen, gevorderde voertuigen’ zij een germanisme bezigen, een onnederlandsch woord. Onze taal vraagt hier opvorderen, dat uitdrukt dat iets gevraagd, geëischt wordt door iemand die hooger is - of zich hooger waant - in macht of rang, dan degene tot wie die vraag, die eisch, die vordering komt. ‘Op’ wil in deze gevallen nl. zeggen: ‘naar boven’, d.w.z. naar de plaats waar de machtige eischer zit. Zoo gaat het ook met ‘brengen’ tegenover opbrengen: wie iets brengt kan dat doen aan zijn gelijke of zelfs aan zijn mindere; wie iets opbrengt niet. Evenzoo is er verschil tusschen vragen en opvragen: ik vraag hem geld (te leen bv.) en: ik vraag het geld op (het geld waarop ik recht heb, omdat het mijn eigendom is).