Onze achteloosheid.
Het heeft ln de afgeloopen jaren niet ontbroken aan lezers die, vol verontwaardiging over het geweld dat onze taal door sommigen van ons - ‘van ons’, bij wijze van spreken dan - werd aangedaan, wilden strijden tegen het insluipende bederf. Wij zijn daar niet steeds op ingegaan; wij rekenden er op dat het kwaad met de bedrijvers wel zou verdwijnen, en bovendien had het zijn goede zijde dat de groep van deze lieden werd gekenmerkt óók door hun taal. Wij gelooven dat wij hierin goed gezien hebben; in de algemeene taal heeft dit misbruik weinig sporen achtergelaten. Enkele mogen hier gesignaleerd worden, opdat zij des te spoediger kunnen worden uitgewischt.
Zoo bv. het woord ‘lager’; de ouderen onder ons kennen het uit het Z.-Afrikaansch, maar de meesten hebben het uit het Duitsch. Wij doen goed daarvoor ‘kamp’ te zeggen. En zoo kunnen wij ook ‘verlammen’, of ‘lam slaan’ zeggen, in plaats van het vreemde ‘lam leggen’. Voor ‘kennisgeving’ hoort men thans wel ‘bekendmaking’; dit laatste woord is niet on-nederlandsch, maar herinnert ons wat al te zeer aan hd. ‘bekanntmachung’ en wij willen het daarom maar liever niet te veel gebruiken.
Hoe staat het met ‘zich inzetten’? Nederlandsch Volksherstel zegt dat wij dat moeten met elkaar en voor elkaar. En hoe met de beruchte ‘inreisvergunningen’ die wij noodig hebben om niet te zondigen tegen het ‘inreisverbod’?
Boeren ‘ruimen’ mijnen, zegt de krant. Wij zitten schaarsch in het papier, maar zóó erg is het nu toch ook alweer niet dat wij terwille van papierbesparing onze woorden moeten gaan snoeien. ‘Opruimen’ is het woord. (Van snoeien gesproken: deze kunstbewerking toegepast op munten werd oudtijds zwaar gestraft. Zouden wij niet eens...?)
Amsterdams haven ‘bedrijfsklaar’ - is ook zooiets moois, Laat men nu niet zeggen dat bedoeld is: Amsterdams havenbedrijf is klaar, want dat is maar een uitvlucht. Het is hier weer het Duitsch nagepraat: betriebsfertig.
Het is onze achteloosheid vaak, die ons bij het gebruik van de taal parten speelt. Als de krant spreekt van ‘gezagsinstanties’, van fouten die ‘ons slechts betrekkelijk beroeren’, fouten, die ‘terug te voeren zijn’ op het ontbreken van een gezagsorganisme dat in ons volk ‘ingebouwd’ is - dan behoeven wij er den schrijver nog niet van te verdenken zijn taal niet te kennen: hij kan wat vluchtig geschreven hebben en verzuimd het geschrevene even over te lezen. Had hij dat gedaan, dan had hij misschien ook niet gesproken van ‘het (militair) gezag voor 100% (te) erkennen’, maar gezegd: volstrekt, ten volle, of zoo iets.