Verouderde en verouderende woorden en uitdrukkingen.
Het gaat met de woorden als met de menschen: zij worden geboren, leven en sterven; sommige hebben een lang leven, andere een kortstondig bestaan; sommige hebben een schitterende loopbaan, andere leven in een vergeten hoekje, aan de meesten onbekend; sommige worden in een onaanzienlijken stand geboren en maken carrière, andere dalen uit hun verheven rang en komen eindelijk in de achterbuurten of in keuken of kinderkamer terecht.
Dat onze taal vele woorden herbergt die nog slechts in een vergeten hoekje leven, blijkt als wij onze hedendaagsche taal vergelijken met het Middeleeuwsch, of zelfs met de taal van de 17de eeuw; wij ontmoeten dan een reeks van woorden die wij nauwelijks meer verstaan. Wij ontwaren naast aanhoudenden groei een gestadig afsterven; het volgende geslacht heeft nooit geheel denzelfden woordenschat als het vorige; woorden, die bij het ééne nog in ieders mond waren, kunnen bij het volgende geslacht reeds minder gezien zijn, en òf beperkt worden tot de schrijftaal òf tot de omgangstaal van bepaalde streken, d.i. tot den eenen of anderen tongval.
Tot op zekere hoogte en voor een deel van den taalschat is dit te verklaren; want de begrippen wijzigen zich of verouderen, en daarmede vermindert de behoefte aan het woord dat ter aanduiding er van diende. Verschillende spelen en voorwerpen raken in onbruik; munten, meubelen, werktuigen, vervoermiddelen worden door andere vervangen; zeden en gewoonten, gebruiken en plechtigheden moeten voor andere plaats maken, en met de hier genoemde zaken geraken ook de benamingen er van op den achtergrond, en worden vaak na langeren of korteren tijd geheel vergeten. Het is niet meer dan natuurlijk dat de ‘klopper’, die bijna overal door de schel of huisbel vervangen is, voor velen een onbegrepen term is geworden. Niet minder begrijpelijk is het, dat men vergeet wat eigenlijk een ‘klepper’ beteekent; ook het met klepper in beteekenis overeenkomende woord ‘ratelwacht’ dreigt hetzelfde gevaar, nu zoowel klep als ratel, de vroegere beroepsteekenen van den nachtwacht, in een groot gedeelte van ons land zijn afgeschaft. Zoo is het met ‘baker’, dat op weg is door ‘pleegzuster’ verdrongen te worden; met ‘zwavelstok’, dat bijna overal door ‘lucifer’ is vervangen; met den ‘snuiter’ en den ‘domper’ van een vetkaars, de ‘kaarselade’, de bewaarplaats van vetkaarsen, het ‘loddereindoosje’ van een kerkgangster, den ‘hondenslager’, die aangesteld werd om losloopende honden dood te slaan en wiens naam werd overgebracht op den kerkeknecht die ze uit de kerk moest weren; de ‘lubben’ of den kanten kraag en manchetten eener lang vergeten mode, de thans onbekende ‘tootlamp’ en het ‘spaarlampje’. Zoo is het met namen van spelen, als het verouderde ‘kolfspel’, den ‘schietbal’, het ‘kooten’ e.a.; zoo is het met namen van munten, als: stooter, zestalf,
dukaton, gouden rij(d)er, en andere, te vinden in Beets' ‘Na vijftig jaar’, gedeeltelijk een woordenboek van verouderde termen uit zijn ‘Camera Obscura’ (1839). En zoo is het op ieder gebied, waar door het opkomen van nieuwe begrippen en het toenemen der beschaving oude gebruiken of voorwerpen op den achtergrond worden gedrongen en door andere vervangen.
Een tweede oorzaak van het verouderen en verdwijnen van woorden is het streven om zich van onnoodige ballast te ontdoen. Wanneer in de taal hetzelfde begrip op verschillende wijze, d.i. door verschillende woorden, kan worden uitgedrukt, kan het gebeuren dat die woorden als het ware elkander onbewust den voorrang betwisten en het eene woord het wint en blijft leven, het andere het onderspit delft of in onbruik geraakt.
Zoo is b.v. van de drie Germaansche woorden voor ‘man’, nl. (gotisch) ‘manna, guma en wair (spr. wèr)’ het eerste overwinnaar gebleven, terwijl ‘guma’ slechts in één samenstelling, nl. ‘bruidegom’ (eigenlijk ‘bruidsman’), voortleeft, en het derde, ‘wair’, alleen een herinnering aan zijn bestaan heeft nagelaten - behalve in het woord ‘weerwolf’ en misschien ook in het bij een vroegere rechtsbedeeling behoorende ‘weergeld’ (d.i. ‘zoengeld voor het verslaan van een man’) - in het znw. ‘wereld’, dat in zijn oorspronkelijke beteekenis ‘mansleeftijd, duur van het menschelijk leven’ ons niet meer duidelijk is. Het Germaansch had eveneens drie woorden voor ‘huis’, nl. (gotisch) ‘gards, hûs’ en ‘razn’. Van deze is het laatste in onbruik geraakt, terwijl het eerste het gewone woord is gebleven in de Noordgermaansche talen, en ‘hûs’, dat in het Gotisch weinig werd gebruikt, in het Westgermaansch de uitsluitend gebruikelijke term is geworden.
Zoo had onze oude taal verschillende begrippen voor ‘nauwlettende aandacht’, nl. ‘goom, acht, gade, ware’. Geen dezer woorden heeft zich als het gewone voor dit begrip kunnen handhaven. ‘Goom’ was reeds in de middeleeuwen aan het uitsterven; ‘acht’ is alleen blijven leven in enkele uitdrukkingen (‘acht slaan, acht geven; in acht namen’), ‘gade’ alleen in ‘gadeslaan’. ‘Ware’ heeft in de uitdrukking ‘ware nemen’ (de hedendaagsche koppeling ‘waarnemen’) zijn beteekenis tot die van ‘oplettendheid, opmerkzaamheid van het oog’, bepaaldelijk ‘van het geestesoog’ gewijzigd, en het begrip ‘zorg’ is op den achtergrond gekomen. Alle vier hebben zij het veld moeten ruimen voor een in deze beteekenis jonger woord, n.l. ‘zorg’, dat in de middeleeuwen nog bijna uitsluitend ‘vrees’ beteekende (vgl. ndl. ‘bezorgd’).