[Nummer 6]
Na vijfmaal twaalf maanden...
Vijfmaal twaalf maal hebben wij van Onze Taal maandelijks met elkaar gesproken over datgene, wat ons reeds zoovele jaren heeft vereenigd; zestig maal hebben wij ons moeten zetten tot het schrijven van ons maandblad; vijf lange jaren zijn verloopen, alvorens de last van ons werd afgenomen, die steeds knellender drukte, de beklemming, die ons dreigde te verstikken.
Een tijd van rampspoed en ellende; van achteruitgang op schier elk gebied; van verliezen zoo groot, dat wij huiveren bij de gedachte er aan. Veel is onherstelbaar verloren; we denken aan de velen, die alles in de waagschaal stelden in dienst van de goede zaak en die wij niet zullen weerzien. Veel ook, in geld en goed, is zoo gekneusd en gebroken, dat geen menschenleeftijd toereikend zal zijn om herstel te brengen. Maar ongebroken, ook thans, is onze wil dat bezit te beschermen, welks waarde niet in geld is uit te drukken, maar zonder hetwelk een volk niet kan bestaan.
Vijf jaar geleden hebben wij de belofte afgelegd niet af te laten van onze liefde tot ons geboorteland, zijn volk en zijn taal; van het besef van innige verbondenheid aan zijn aard, zijn bestaan, zijn levenswijze en zeden; zijn oorsprong, geschiedenis en aanleg. Wij hebben om kracht gevraagd die liefde en dat besef te bewaren, en onze taal getrouw te blijven, ook in de tijden van druk die ons wachtten.
Die kracht is ons gegeven en die belofte hebben wij gehouden. En die belofte hernieuwen wij thans, wij van Onze Taal, die begonnen zijn met enkele tientallen, die zijn uitgegroeid tot duizenden en, zoo ons werk een verder leven beschoren zal zijn, in aantal mogen toenemen, en in kracht om ons doel na te streven.
Zoo zij het.