[Vragen]
‘Wat is de eigenlijke beteekenis van het woord “aanvoegen” in den taalkundigen term: aanvoegende wijs?’ v. B.
§§ - Deze term staat in geenerlei verband met de daardoor aangeduide zaak. Evenmin als zoovele andere in de Nederlandsche spraakkunst en taalwetenschap; ‘deelwoord’ b.v. of ‘onzijdig’ geslacht. Het zijn vertalingen uit het Latijn: aanvoegende wijs is lat. ‘conjunctivus’ (letterlijk: samenvoegend); deelwoord is lat. ‘participium’; onzijdig (geslacht) is gevormd naar lat. ‘neutrum’ (d.i. ‘geen van beide’, noch mannelijk, noch vrouwelijk).
Met lat. ‘conjunctivus’ wordt aangeduid een wijs, gedeeltelijk overeenstemmend met onze ‘aanvoegende’, doch van veel uitgestrekter gebruik dan deze. De lat. ‘conjunctivus’ komt voornamelijk voor in bijzinnen, d.i. in zinnen die van een anderen zin afhangen, er ondergeschikt aan zijn; vandaar dat zij ook ‘subjunctivus’ (ondervoegend) genoemd wordt. Het woord conjunctivus ziet dus op de verbinding van een bijzin met een hoofdzin. In onze taal echter wordt de ‘aanvoegende’ wijs meer in hoofdzinnen gebezigd dan in bijzinnen, en in deze alleen nog wanneer zij als hoofdzinnen voorkomende, toch reeds de aanvoegende wijs zouden vereischen. Het denkbeeld van aanvoeging of verbinding is derhalve aan onze wijs geheel vreemd. Niettemin is het raadzaam de benaming aanvoegend te behouden, niet alleen omdat zij de algemeen gebruikelijke is, maar ook omdat zij, in geen verband staande met de beteekende zaak, als 't ware een soort van eigennaam is geworden, die aan de opvatting niet kan schaden; iets dat met iedere andere uitdrukking, die wel iets beter, maar toch nooit volmaakt goed kon zijn, licht het geval zou wezen.
‘Hoe moeten wij het woord sowjet uitspreken, met de klemtoon op den eersten of op den tweeden lettergreep?’ v. B.
§§ - De klemtoon valt op de tweede lettergreep. En de ‘o’ klinkt min of meer als een a, onduidelijk uitgesproken; of als de toonlooze ‘e’ in het Nederlandsch.
‘U schrijft: “Niemand werd ridder geboren”; moet dit niet zijn: “Niemand werd als ridder geboren”?’ Vo.
§§ - Hand. 22, 29: En Paulus zeide: Maar ik ben zelfs een Romein geboren. - Bogaers dichtte: Neen! ben ik beedlares geboren...; en elders: Elk voelt zich haar vazal geboren.
‘U hebt gezegd dat het woord apostel afgebroken wordt als volgt: apos-tel. Komt dat woord niet van het Grieksche apo-stello, en is het dus niet apo-stel?’ Me.
§§ - Wanneer wij het woord uitspraken als gri. apostolos zouden wij het afbreken na apo-; maar nu wij het uitspreken apos-tel moeten wij het ook zoo afbreken. (Of anders de moeilijkheid uit den weg gaan. Wat dikwijls beter is.)
‘Hoe is de uitdrukking ‘Ik heb hem eens ongezouten de waarheid gezegd’ te verklaren? M.i. is die fout. Me.
§§ - Inz. zou de voorkeur geven aan ‘gezouten’ de waarheid zeggen? denkend aan ongezouten, flauwe en gezouten, hartig smakende boter? Maar met ongezouten is in onze uitdrukking denkelijk bedoeld een uiting, niet ‘cum grano salis’, waarvan dus het minder aangename niet door een aardige wending werd verzacht. (vgl. een aanhaling bij Littré: ‘La vérité demande un peu de sel’.)
‘In de afl. van Januari lees ik: “... de studie der talen en litteraturen van het nabije of verre Oosten...”. M.i. is de uitdrukking “het nabije Oosten” foutief, want “nabij” is een bijwoord.’ Vo.
§§ - De opvatting dat nabij slechts als bijwoord gebezigd mag worden, vindt geen steun in het W.N.T.; dit gezaghebbende werk noemt dit woord: bijwoord, voorzetsel en bijvoeglijk naamwoord - al geeft het toe dat het ‘eigenlijk’ (‘eigenlijk’ hier blijkbaar i.d.b.v. ‘oorspronkelijk’) een bijwoord is, ontstaan door koppeling van ‘bij’ met het bepalende lidwoord ‘na’. Het gebruik van ‘nabij’ als bnw. is niet van vandaag of gisteren; in de 17de eeuw werd het, inzonderheid bij dichters, attributief als verbuigbaar woord gebruikt, derhalve als bnw. R. Anslo (1713) dichtte: ‘Dien dichtnabyen gloet’. In de taal der jongere letterkundigen van onzen tijd vindt men diezelfde constructie.