Etymologie.
Kroeg. Wij weten wat een kroeg is, een drinkgelegenheid van gering allooi, maar waar het woord vandaan komt weten wij niet, daar kunnen wij slechts naar gissen. Als de aanduiding ontleend was aan de ‘kroeg’, of kruik, die voorheen aan herbergen kan hebben uitgehangen, zou men allicht een enkele maal ‘kroeghuis’ verwachten, en dat komt niet voor. In het Nederduitsch vinden wij een woord ‘krôch’ en daaruit zou kroeg kunnen ontstaan zijn; maar veel verder brengt ons dit niet, want de oorsprong van dat krôch is geheel onbekend.
Krimp geven. Krimp is de stam van krimpen, in dit geval m.d.b. van: zich samentrekken, zich krommen, zich kleiner maken (uit ontzag, vrees enz.), achteruitkrabbelen, toegeven, zwichten. In deze toepassing schijnt krimpen alleen in deze uitdrukking gebruikelijk te zijn.
Langzaam. Een denkelijk aan het Duitsch ontleend woord. Het ohd. kende ‘langsam’, maar met de bet.: langdurig; daarnaast bestond een woord ‘langseimi’, dat: traag en dgl. beteekende. Blijkbaar zijn beide woorden in het Hd. samengevallen en heeft hd. ‘langsam’ de bet. van ‘langseimi’ gekregen.
Lichtvaardig. Tegenwoordig: onbedachtzaam, onbezonnen, zich niet druk makende over de zaken, algauw en zonder overleg tot iets overgaande. Gevoeld als minder ongunstig dan lichtzinnig. Vroeger werd lichtvaardig gebezigd in den zin van: licht van beweging, gemakkelijk zich bewegende, vlug, handig; van voorwerpen: licht, niet dik of compact, niet stevig gemaakt, uit licht materiaal samengesteld, rank, luchtig en dgl.; van gereedschappen: gemakkelijk te hanteeren.
Malloot. Hoogstwaarschijnlijk ontleend aan dial. fr. ‘malot’, benaming voor een soort van wesp of hommel, toegepast op een al te druk meisje. Reeds spoedig in verband gebracht met het bnw. ‘mal’, en dan soms opgevat als een verbastering van ‘malhoot’ (d.i. malhoofd), of wel als een soort van afleiding van mal, en dan soms uitgesproken met den klemtoon op de eerste lettergreep, terwijl hij oorspronkelijk viel op de tweede.
Mits. Uit ‘middes’, d.i. het bnw. ‘mid’, met toegevoegde adverbiale s. Vroeger gebezigd als bijwoord, volgens de eigenlijke beteekenis van het woord, dus: in het midden, te midden, midden. Mids, gelijkstaande met midden, werd ook geconstrueerd alsof het een znw. was. ‘De herpslagher stont int midts...’ Mids als bijwoord, gevolgd door een bepaling, kreeg gaandeweg de bet. van een voorzetsel, in de eerste plaats in