Etymologie.
Bakbeest. Een welbekende term ter aanduiding van een lomp gevaarte en ook wel van een plomp mensch. Vercoullie verklaart het eerste lid als ‘bake’, zijde spek, en vergelijkt bakbeest met westvl. ‘bakzwijn’, ontuchtig mensch, wellusteling.
‘Verckenen te backe loopende’ worden bij Stallaert vermeld als varkens die niet meer gezoogd worden, en men komt daardoor tot de vraag, of ‘bakbeest’ misschien aanvankelijk kon aanduiden een varken dat aan den bak wordt gevoederd, dat reeds volwassen is. Doch indien men met bakbeest mag gelijkstellen bakzwijn, dan vervalt die onderstelling, want dit laatste is, naar het schijnt, een verkorting van bakeswijn, voorkomende bij Stallaert. Hier kan het eerste lid niet het woord ‘bak’ zijn: men kan er niets anders in zien dan bake = spek; waarschijnlijk beteekende bakezwijn een vetgemest varken. ‘Bakbeest’, ‘bakvarken’ en ‘bakzwijn’ mag men houden voor synoniemen.
Bewimpelen. ‘Wimpel’ wordt hier gebezigd i.d.b. van ‘sluier’; bewimpelen dus: met een sluier of doek bedekken. Vroeger werd bewimpelen ook in eigenlijke beteekenis gebruikt: het aangezicht bewimpelen; thans alleen in die van: iets eenigermate bedekken, niet ronduit zeggen of erkennen.
Burgemeester. ‘Der burgheren meester’, zooals Hooft het uitdrukt, ‘burgermeester’ dus (met r). In de 14de eeuw komt voor ‘burgimagister’, waaraan beantwoordt de oudtijds in België gewone term ‘burchmeester’, verfranscht tot bourguemaistre (reeds in 1309), waaruit dan weer ons burgemeester (zonder r).
Doortrapt. Thans alleen gebezigd in ongunstigen zin: sluw, valsch, gemeen, inzonderheid: zeer ervaren, zeer slim in het kwaaddoen. Vroeger daarentegen niet alleen neutraal - slim, bij de hand -, maar ook in beslist gunstigen zin: doorkneed, zeer kundig, zeer ervaren. ‘... een man van kloek vernuft, hooghe geleertheit, doortrapt met lange ervaarenis’ (Hooft).
Druipstaarten. Een dier dat in angst verkeert, laat den staart slap neerhangen, het ‘druipstaart’. ‘Het vosken druypstaert, dat den wijnberg heeft geschent, En sijnen staert soo fier te krullen was gewent’ (Vondel). Vandaar van personen: doen als een in angst verkeerend dier, zich verslagen voelen, zijn houding verloren hebben.
Gek. Thans: van het verstand beroofd, in zijne verstandelijke vermogens gekrenkt; van zinsverbijstering blijken gevende; zinneloos, onwijs. Van een oorspronkelijk Nederduitsch werkwoord, m.d.b.: zich heen en weer bewegen, met armen en beenen spartelen, waggelen, schommelen; figuurlijk opgevat: beuzelen, zich dwaas aanstellen.
Gemelijk. Thans: misnoegd, knorrig, ontevreden over alles, zonder dat er een eigenlijke reden voor bestaat, althans meer dan redelijk is. De oudste beteekenis echter - zij het dat deze in onze taal niet is aan te wijzen - is die van: lustig, vroolijk, uitgelaten, dartel, met het bijdenkbeeld van: speelsch, snaaksch, grappig, boertig, kluchtig. Uit deze begrippen ontwikkelde zich die van: wonderlijk, raar, vreemd, zonderling. ‘Ghemelichede’, vreemde dingen. ‘Een wonderlic dier ende een gemelic’ (lat. animal mirabile et monstruosum). Uit die van wonderlijk, zonderling, ontwikkelde zich de bet. van: ingewikkeld, lastig te ontwarren. Als Huygens spreekt van ‘Het gemelick verhael van Staetsche vodderyen’ zal de dichter bedoeld hebben: het ingewikkelde, verwarde verhaal, of misschien reeds het ‘verdrietige’ verhaal, in onze bet. van verdrietig, knorrig, onvergenoegd. De verbinding: ‘zonderling’ en ‘misnoegd, knorrig’ is reeds oud.
Harlekijn. De Arlecchino van de Italiaansche Commedia dell'arte, een vroolijke baas, een koddig personaadje. De Italiaansche naam schijnt ontleend te zijn aan ofra. Hellequin, Herlequin, Herlekin, een middeleeuwsche duivelnaam, misschien van Germaanschen oorsprong.
Heinde (en ver). ‘Heinde’ is het tegengestelde van ‘ver’, dus: in de onmiddellijke nabijheid. Het is de 3de naamval enkelvoud van het znw. hand en drukt letterlijk uit: bij de hand.
Langwerpig. Een langwerpig voorwerp is aanmerkelijk meer lang dan breed, in de lengte uitgestrekt. In het Mnl. luidde het woord ‘lancwerpel(t)’, ‘lancwarpel(t)’, ‘lancworpel(t)’; een samenst. afleiding denkelijk van ‘Lang’ en ‘Werpen’. De oorspronkelijke beteekenis zal dan geweest zijn: zoodanig als bij een worp in de lengte ontstaat, lang uitgeworpen, of iets dergelijks.