Ring, kring, cirkel.
Een lid schrijft: ‘De Rijkstelefoon kent, voor de kosten van intercommunale gesprekken, bepaalde “tariefkringen”. Welnu, ik geloof, dat dat woord het Germanisme is voor “zônes”, en dat het Nederlandse woord “tariefringen” zou moeten luiden. Een kring is in het Ndl. een cirkel (vgl. keerkringen, een kringloop), terwijl het in het Hd. óók het cirkel-oppervlak, of een oppervlak in het algemeen kan betekenen (vgl. Regierungsbezirk Aachen, Kreis Langheim). Zo'n oppervlak heet bij ons in de wiskunde een ring (andere oppervlakken, delen van cirkeloppervlakken zijn de sector en het segment).’-
Volgens ons lid zouden dus in het Ndl. cirkel en kring aanduidingen zijn van een lijn, een vlakke, gesloten kromme, en zou het oppervlak, begrensd door zulk een cirkel of kring, heeten ring of cirkel-oppervlak. Laat ons zien wat het Woordenboek er van zegt.
Cirkel: Eigenlijk. Het platte vlak dat ontstaat, wanneer men een rechte lijn om een harer uiteinden doet ronddraaien; - ... het vierkant van de cirkel; - de omtrek van een cirkel (de cirkel is dus hier geen lijn, geen omtrek, maar heeft een omtrek - Red.). Cirkel is ook de vertaling van hd. kreis. ‘Gemerckt selfs dat dit Land, met der Graefschap van Bourgondien een circkel maecken des Heyligen Rijcks’. De lijn, waardoor de cirkel begrensd wordt, heet cirkelomtrek. Doorgaans in niet-wiskundigen zin: kring, ring.
Tot zoover cirkel als vlak. Te zelfder plaatse vinden wij echter voorbeelden voor cirkel als lijn, omtrek dus. ‘Onder alle kromme lijnen, is de cirkel... de merkwaardigste’. ‘een aan alle zijden omsluitende grenslijn’. ‘een lijn, waarvan begin en einde samenvallen’. (W.N.T. III, 2042 vv.)
Kring: Een gesloten gebogen lijn die geheel of ongeveer een cirkelomtrek is (W.N.T. VIII, 272). Een ruimte die - werkelijk of denkbeeldig - door een kring omsloten wordt. Bij uitbreiding. Datgene wat binnen een omtrek of grens besloten ligt, een zeker gebied, een district en derg. Verboden kringen (ibid. 274 vv.)
Ring: Cirkelvormig voorwerp. Een anderen beginmedeklinker heeft het in beteekenis nauw verwante kring. (W.N.T. XIII, 491).
Ook hetgeen zich voor ons oog afteekent als een ring. In dit geval zeer dicht staande bij, en nagenoeg synoniem met kring, waardoor het dan ook vaak vervangen wordt. Een ring is hier een kring (cirkel) van min of meer dikte. Een ring om de maan; thans in N.-Nederl. een kring om de maan. (W.N.T. XIII, 504). Ring: De cirkel of kring beschouwd in betrekking tot hetgeen hij - werkelijk of denkbeeldig - omsluit. (Cirkelvormige) omtrek. Bij uitbreiding van deze bet.: De ruimte die - werkelijk of denkbeeldig - door een kring wordt omsloten (ibid. 507) - Een (administratieve) eenheid van staatkundige indeeling gedurende het tijdvak van de Bataafsche Republiek en het Koninkrijk Holland. Een onderdeel van een departement (provincie).
Uit het bovenstaande volgt dat in het taalgebruik cirkel, kring en ring afwisselend gebezigd worden voor lijn (omgrenzing) en vlak.