Tarifeeren of tarifieeren.
‘Waar die tweede i vandaan komt, is mij een raadsel; niet uit het Fransch volgens mijn woordenboek. In litteratuur over bedrijfsleer is tarifieeren echter zeer gebruikelijk.’
- Wij vinden in (ouder of nieuwer) Nederlandsch drieërlei werkwoorden op -ieeren, t.w. 1) naar Fransch op -ier: harmonieeren, verifieeren, justifieeren, remedieeren. 2) naar die op -ir: demolieeren, convenieeren. In het Wilhelmus: obedieeren (tenzij dit uit het Latijn kwam). 3) door valsche analogie naar de werkwoorden die terecht -ieeren vertoonden: zoo vond men wel eens festieeren, bombardieeren. Ofschoon nu in het Oudfransch de werkwoorden op -ier veel talrijker waren dan in het latere en hedendaagsche Fransch, zal ‘tarifer’ betrekkelijk jonge vorm zijn, waaraan nooit een ‘tarifier’ vooraf ging. Het zal dus tot de derde groep behooren.
Maar er zal hier nog een bijzondere factor gewerkt hebben. In het Fransch zijn de werkwoorden op -ifier talrijk; het is een levende vormmogelijkheid naar den Latijnschen uitgang -ificare. Van substantieven maakt men er werkwoorden mee in het Fransch, onafhankelijk van het al of niet bestaan van zoo'n werkwoord in het Latijn. Bv. codifier, personnifier, russifier, terrifier. En de uitgang van tarif leidde tot aansluiting bij deze vorming, bij de Nederlanders. Juist zou echter alleen zijn en blijven: tarifeeren.