Bestoven
- Een lezer, die in een geschrift de uitdrukking: ‘Hij is wel bestoven’ heeft aangetroffen, vraagt naar de beteekenis daarvan. Het zal een oud geschrift zijn, waarin onze lezer de uitdrukking gevonden heeft. ‘Bestuiven’ (in het Mnl. ‘bestuven’) is een woord dat wij thans meest in eigenlijken zin gebruiken - iemand of iets min of meer bedekken met iets dat er stuivend op valt - maar dat vroeger in velerlei oneigenlijke opvatting gewoon was.
‘Bestoven’ werd veelal in ongunstigen zin gebezigd: ‘Van den molen (of: met den meelbuidel) bestoven zijn’ beteekende zooiets als: zijn zinnen niet geheel en al bij elkaar hebben. ‘Van rasery bestoven’. Hooft spreekt van: ‘Yemant, wiens brein met eenigh onverstandt bestooven bleek’; en Cats raadt ons: ‘En laet u niet bestuyven Of van het Rinse nat, of van de Fransche druyven, Of ander heet gewas’, ‘bestuiven’ dus i.d.b. van: bedwelmen door sterken drank. ‘Bestoven van den wyn’ bij Hooft (Ned. Hist.). In de bet. ‘dronken’ leeft het woord ook thans nog in Zuid-Nederland.
Bestoven werd ook in ruimer opvatting gebruikt voor: behept met eenig gebrek. ‘Die metten sproeten zijn bestouen Int aensicht.’ - ‘Dus leeft men hedendaegs, en wy... Zyn van dit evel meest bezoedelt en bestoven.’
Soms heeft ons woord een gunstige beteekenis: gegoed, welgesteld. ‘Ik sin ien bestove knecht,... 'k heb vrij al wat inde melck te brocken.’ In de bet. van: begaafd, begiftigd: ‘met alder const bestouen’.
In zeer vrij gebruik werd ‘bestoven’ ook wel gebezigd als synoniem van: bezet, bedekt. ‘Sy werden hem gewaer, bestoven met bladers’. - ‘De boosheyd op getoyt, En met een schijn van vreedzaamheyd bestoven.’