[Nummer 12]
Goede taal... en slechte.
Uit de beschouwingen der deskundige schrijvers in ons blad hebben wij kunnen zien dat een vraag van taalgebruik niet steeds kan worden opgelost, zoo als wij een rekenkundig vraagstuk oplossen: één oplossing slechts goed, alle andere oplossingen fout, maar dat er dikwijls meer dan één oplossing mogelijk is, de eene hier beter dan de andere, de andere daar. De taal is geen rekensom; zij is de weerspiegeling van wat er in ons leeft, van wat er in de tallooze geslachten vóór ons heeft geleefd, van onze hoop en vrees, onze liefde en afkeer, rust en onrust. Wat wij met ons gemoed hebben doorvoeld, en wat wij met ons verstand hebben omvat, dat hebben wij neergelegd in de taal; en zoo verscheiden als wij menschen zijn, zoo verschillend is de taal waarin wij ons uiten.
Het gebied der taal is uitgestrekt; wie dit tot aan zijn uiterste grenzen wil kennen, dient er zijn leven aan te wijden.
Is dit ontmoedigend voor ons, die de taal niet tot voorwerp van studie kunnen maken, die haar alleen maar willen eeren en in waarde houden, zooals de volken der ons omringende landen hun taal in eere houden? Stellig niet; wij mogen dan niet allen een studie van de taal kunnen maken, de taal eeren en hoog houden, in groote trekken goed van slecht onderscheiden, kunnen wij zeker. Wij hebben immers allen iets mee gekregen - wij, Nederlanders, zoo goed als de andere volken - dat ons den goeden weg kan toonen: ons taalgevoel, ons gevoel voor wat behoorlijk is en wat niet behoort. Want laat ons dit bedenken: het gebied der taal moge dan groot zijn, het moge dan voor ons niet zijn weggelegd alle wetten te kennen, die de taal beheerschen, de groote, richting-gevende wetten zijn geenszins voor ons verborgen. En naarmate wij vorderen in de kennis der taal zullen wij, stellig, met het gewonnen inzicht zachter oordeelen over het taalgebruik van anderen, maar strenger worden tegenover onszelven, opdat wij anderen ten voorbeeld kunnen strekken.
Wij, die nu reeds zoo lang, van maand tot maand met elkander spreken over wat ons van belang schijnt voor onze taal, zullen - het is reeds gezegd - ons taalgevoel tot ontplooiing kunnen brengen en oefening verkrijgen in het hanteeren van goede taal; de goede taal aanvaardende en ons eigen makende - de slechte verwerpende.