Onze Taal. Jaargang 13
(1944)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[Vragen]‘Onder collega's ten gemeentehuize alhier bestaat verschil van meening over de vraag of de samenstelling: ontwerp-overeenkomst moet worden voorafgegaan door het lidwoord de, of het. Volgens den regel hebben samengestelde zelfstandige naamwoorden het geslacht van het laatste lid, als het geheel een soort beteekent van hetgeen het laatste lid noemt, b.v. huisdeur, trapleuning enz. Volgens dezen regel meent men hier, dat ontwerp-overeenkomst vrouwelijk is. Naar mijn meening is deze opvatting onjuist, omdat een ontwerp-overeenkomst niet een soort overeenkomst is, zelfs in het geheel geen overeenkomst. Zoodra een ontwerp-overeenkomst een soort overeenkomst wordt, houdt het op een ontwerp te zijn. Mijns inziens is hier sprake van een soort ontwerp (voorbeeld: ontwerp-verordening, ontwerp-sollicitatiebrief, ontwerp-bouwvoorschriften enz.) Op grond hiervan ben ik van meening, dat al deze samenstellingen onzijdig zijn’. Fo. §§ - Wij dienen in dezen in het oog te houden, dat grammaticale en zakelijke categorieën lang niet altijd overeenstemmen. Schijndeugd bv. is geen soort van deugd, maar grammaticaal is toch deugd het hoofdwoord en schijn de bepaling daarbij. De geschiedenis van de samenstellingen met ‘ontwerp’ zou men eens dienen na te gaan; maar dat is werk voor het W.N.T. - althans wat materiaalverzamelen betreft - en dit kent alleen nog de typen: wetsontwerp, ontwerp van (eene) wet, en ontwerp-Heemskerk, en dgl. (± 1890?). Elliptisch zal nòg gevoeld worden: ontwerp wet Hooger Onderwijs = een (het) ontwerp voor een wet op het H.O. Wellicht is zoo'n verkorte verbinding onder invloed van de kranten ontstaan, die zulke verkortingen als opschriften van artikelen of mededeelingen gebruiken. Zóó'n verbinding houdt - het spreekt van zelf - het geslacht van het hoofdwoord ‘ontwerp’. Maar, hoe ook de geschiedenis het verdere verloop naar, of het afzonderlijk ontstaan van, het type: ontwerp-overeenkomstGa naar voetnoot*) moge toelichten, voor ons hedendaagsche taalgevoel is, grammaticaal beschouwd, ontwerp-overeenkomst, -verordening, -sollicitatiebrief, -bouwvoorschrift: een overeenkomst, verordening, sollicitatiebrief, bouwvoorschrift in ontwerp. Zooals een brief in concept: een concept-brief, een brief in klad: een kladbrief, enz. is. Wijst ook het meervoud daar niet op? Alle ontwerp-verordeningen, niet: alle ontwerpen-verordening (of: ontwerpen-verordeningen). ‘Dit geschriftje heeft ten doel, dengenen die als nieuw personeellid de fabrieken binnentreden, als wegwijzer te dienen’: is hier de derde naamval bij ‘dengenen’ juist?’ Ste. §§ - Al weer de vraag: datief of accusatief. Men kent onze opvatting: de datief is niet dood, gelukkig niet, zijn positie is alleen maar wat zwak geworden. ‘Onze tuchteloosheid heeft haar ondermijnd’ schreven wij eens, maar voor dat boude woord hebben wij op onzen - redactioneelen - kop gekregen, dus dat zullen wij maar niet wéér zeggen. Maar wel mogen wij zeggen, dat, wat ons aangaat, de datief wat meer belangstelling ondervinden moge; misschien onze neiging om den ‘underdog’ te hulp te komen! ‘Dient als wegwijzer’: wat wil dit ‘als’ zeggen? ‘Ik dien mijn vorst’: 4de naamval; ik word gediend, zegt de vorst. ‘Ik dien mijn vorst als officier’: hetzelfde geval, die bijvoeging verandert niets aan den aard van het dienen. Nu: ‘ik dien de(n)genen als wegwijzer’; hetzelfde geval alweer? hetzelfde dienen, hetzelfde als? dan 4de naamval: degenen. Of is het niet de bedoeling uit te drukken dat het geschriftje dient ‘als’ (= in zijn kwaliteit van) wegwijzer? maar veeleer: strekt tot? Zoo ja, dan niet geaarzeld en boudweg den 3den naamval toegepast: dengenen. En om mogelijke aanmerkingen te voorkomen, zeggen we dan niet: dient als, maar dient tot (of: voor). Nu de boeken opgeslagen om te zien of wij daarin steun vinden. Cosijn, Syntaxis 1881, 29: ‘Ook zijn vele ww., die oudtijds den datief regeerden, thans transitief: dienen, volgen, helpen enz.’ (Dit blijft dus wat algemeen.) Te Winkel, Gesch. d. Ndl. Taal, 1901, 200: ‘Zoo worden thans de werkw. helpen, volgen, ontmoeten, dienen, gehoorzamen, gelooven enz. ook in het passief gebruikt met hetzelfde woord als subject, dat vroeger bij het actief slechts als datief voorkwam, ja men zegt thans zelfs, ofschoon het niet onvoorwaardelijk wordt goedgekeurd: hij wordt in de rede gevallen, hij wordt gelukgewenscht, wij worden daardoor gebaat, geschaad, gediend.’ Bril, Syntaxis 1863, 109: ‘Bij het intransitief gebruik van dienen, strekken, verstrekken, staat, even als bij zijn, nevens den datief des persoons, de naam, die het doel aanduidt, voorafgegaan door tot (ten, ter).’ En nu nog het W.N.T.: dl. III, 2537, geeft bij: dienen tot, of voor, verscheidene voorbeelden met een object, dat dan dus belanghebbend voorwerp moet zijn. Men ziet, geheel zonder steun zijn wij niet.
‘Een mijner vrienden schreef mij onlangs: “Ik veronderstel dat nu een goeden aanvang met het werk kan worden gemaakt”; hoewel dit juist moet worden genoemd, aangezien “aanvang” het voorwerp is, zou ik er nooit toe kunnen komen om die n daar te plaatsen en hindert mij een dergelijke zin. Kunt U mij uitleggen waaruit deze tegenzin stamt, of is het een persoonlijke, en foute, smaak?’ Br. §§ - Inderdaad, de ‘aanvang’ is het ‘voorwerp’ van ‘maken’; daar gaat niets van af, onverschillig hoe wij het uitdrukken. Of ik zeg: hij heeft mij geslagen, of wel: ik ben geslagen geworden, mijn arme corpus is de lijdende partij, het ‘lijdende’ voorwerp. Maar dit lijden weerspiegelt zich niet in den zinsbouw: hoe pijnlijk dat slaan ook moge geweest zijn, grammaticaal is ‘ik’ alleen maar lijdend voorwerp in den actief geconstrueerden zin, maar houd ik op dat te zijn, wanneer wij den zin passief construeeren. Dan ben ik, de geslagene, het onderwerp geworden. Dus over ‘onzen goeden aanvang’ sprekende: ik maak een goeden aanvang (voorwerp) met het werk, maar: een goede aanvang (onderwerp) wordt gemaakt.
‘Hoe komt het dat wij iemand die diensten verricht bediende noemen, een aanduiding die toch alleen past bij dengene die be-diend wordt?’ v.B. §§ - Wij hebben al meer gesproken over dezen overgang van een passieve beteekenis in een actieve. In het onderhavige geval hebben wij te doen met een ontleening aan het Duitsch; in die taal zou in vroeger eeuwen ‘einem bedient sein’ beteekend hebben: iemand diensten bewijzen. Daaruit zou dan ‘der Bediente’ ontstaan zijn. Een soortgelijken overgang vinden wij in: bereisd (iemand die veel gereisd heeft), bereden (die rijdt), ervaren, belezen, (oud)gediende, onverwijld, gevat. Een verwisseling van oorspronkelijk actief in later passief hebben wij bij: arrestant, niet in de beteekenis van: die arresteert, maar van: die gearresteerd wordt. Hoe zulke verwisselingen ontstaan zijn is niet steeds met voldoende zekerheid vast te stellen. Bij arrestant zou de gedachte aan requestant, iemand die requesteert, invloed gehad kunnen hebben.
‘Hoe dient het woord administratie te worden afgebroken. adminis-tratie of admini-stratie? Ce. §§ - Als wij een lat. woord moeten afbreken, doen wij het zoo: zooveel medeklinkers als maar mogelijk is naar de volgende lettergreep. Str. is een bestaande lettercombinatie, in strate bv., dus administratie zouden wij afbreken: administratie.
‘Wat is de beteekenis van het woord pion in het schaakspel?’ v.B. §§ - Pion is in het schaakspel de naam voor schaakstukken van de minste waarde. Het woord komt van port. peao of sp. peon, soldaat te voet, voetknecht (een afleiding van lat. pes, voet). In het Fransch beteekend pion aanvankelijk zooiets als ‘hakker’, ‘pikker’; pionnier: schansgraver. |
|