[Nummer 11]
‘Vervolmaken’.
‘Is vervolmaken goed?’, vraagt een lezer. - Dat hangt er van af in welken zin het gebruikt wordt. Een gewoon, alle dag voorkomend werkwoord is het in het Nederlandsch zeker niet. Laten wij de zaak eens nagaan.
Het voorvoegsel ver- heeft zeer uitgebreide beteekenis, of liever: zeer verschillende beteekenissen. Er zullen blijkens het oudgermaansch - het oudst-overgeleverde, het gotisch reeds - drieërlei voorvoegsel in zijn samengevallen, waardoor deze bijzondere beteekenis-variatie begrijpelijk wordt. Die drie gotische voorvoegsels zijn: faur = vóór; fra = weg, voort; en fair, waarvan geen precieze beteekenis meer valt vast te stellen, maar dat schijnt uit te drukken: de voltooiing van de handeling.
Elk van die kon zich weer in verschillend gebruik differentieeren; fra- bijv. in 1) verwijdering, 2) verwisseling, 3) afkeer, 4) bederf, 5) vernietiging, 6) dwaling. De Nederlandsche werkwoorden met ver- zullen wel meest van ww. met fra-afkomstig zijn, of naar analogie van zulke gevormd; maar het is onmogelijk, voor den tegenwoordigen taalschat de grenzen tusschen die drieërlei oorsprong scherp te trekken. Deze formatie is vele eeuwen lang productief geweest - en is het in sommige beteekenissen nog -, nadat het verschil der drie voorvoegsels in vorm volkomen verdwenen was, en dientengevolge de verschillende beteekenissen niet meer begrepen werden, maar alleen door de traditie in het taalgevoel voortwerkten.
Over de werkwoorden met ver- en hun verwikkelde historie ware een heele verhandeling, ja een boekdeel te schrijven. Wij wijzen er hier alleen op, dat ver- vaak dient voor afleiding van werkwoorden van samenstellingen en afleidingen, meest adjectieven, soms ook substantieven: veronachtzamen, verhoovaardigen, verootmoedigen, verwaarloozen, verwelkomen, vertegenwoordigen, vermenigvuldigen, verwezenlijken, verwerkelijken, verheerlijken, verduidelijken, verongelijken, vergezelschappen, (verantwoorden), veroorzaken, (veroordeelen). Bijna steeds ontbreken afgeleide werkwoorden zonder dat ver- ernaast, ofschoon ze voor de beteekenis evengoed denkbaar zouden zijn; vgl. heiligen, openbaren. De samenstellende afleiding met voorgevoegd ver- en het achtervoegsel -en (of -igen) is hier doorgaans vereischt. Dit ver- bij zulke vorming met een adjectief als grondwoord behoeft niet een ‘hoogeren graad teweegbrengen’ te beteekenen: in verduidelijken moge dit zoo schijnen, in verheerlijken, verweekelijken, verwezenlijken is het niet het geval. Ook bij niet-samengesteld grondwoord kan dit element ontbreken: verduisteren, verzekeren, naast zulke, waar het wel aanwezig is, als: verdiepen, verlengen, verhoogen, enz. en vormingen van comparatieven: verminderen, verbeteren, verergeren, waarin het vanzelf spreekt.
Een werkwoord ‘vervolledigen’ zou men blijkens het gezegde, nog niet beslist on-Nederlandsch behoeven te vinden, wanneer iemand dat eens wilde gebruiken voor: geheel volledig maken; al zal menigeen daarbij dadelijk denken aan Hd. vervollständigen. Zelf zouden wij het stellig nooit vormen; ‘volledig maken’ zouden wij kiezen; of - misschien - completeeren.
Het Hd. heeft een ww. vervollkommnen: vollkommen machen, dat Adelung, de groote Duitsche grammaticus en lexicograaf van het einde der 18de eeuw, nog ‘landschaftlich oberdeutsches, erst neu in die deutsche Schriftsprache gekommenes Wort’ noemde. Maar Weiland, die voor zijn elfdeelig Nederduitsch [d.i. Nederlandsch] Taalkundig Woordenboek van het begin der 19de eeuw Adelung ijverig gebruikte, gaf er toch geen Nederlandsch aequivalent voor. En