Van onze leden.
‘Kanseltaal’.
In de laatste aflevering van O.T. lees ik (naar aanleiding van een vraag over ‘bij den voortduur’): ‘Een kanselterm; naar het ons voorkomt; groepstaal.’ Met de bijvoeging: ‘Het zou ons niet verwonderen uitdrukkingen als deze in de geschriften van Dr. A. Kuyper te vinden’. Tegen deze laatste uiting, die Kuyper disqualificeert als schrijver, moet ik opkomen. Ik heb nooit iemand in de dagbladpers (èn ver daarbuiten!) waargenomen die onze taal zóó meesterlijk beoefende als hij, elken dag weer. Alleen reeds zijn driestarren in ‘De Standaard’ zijn, stuk voor stuk, voorbeelden van journalistieke taalkunst.
‘Kanseltaal’ heb ik nooit bij Kuyper gevonden.
c.k.e.
- Waarom zou het woord ‘kanselterm’ een disqualificatie inhouden? Kanseltaal, de taal die op den kansel gebezigd wordt, daar gebruikelijk is. Dat Dr. Kuyper bij zijn meesterlijk hanteeren van onze taal ook den kanselstijl in woorden, vormen en verbindingen niet versmaadde, blijkt reeds bij een zelfs maar oppervlakkig inzien van zijn werken, inzonderheid de theologische. Bekende trekken van zijn stijl zijn de vele conjunctieven, verbogen naamvallen, statige voegwoorden, ongewone voornaamwoordelijke verbindingen, vele vrouwelijke substantieven op -e: al haar gunste te onswaart; bijaldien dit zoo is; wijl deze alleen Gode toekomt; wat genade hun verleend is, wat voorbeeld van trouw ze gaven; dat de Kerke Gods, wat haar van Godswege geschonken wierd...; mits het nimmer worde toegelegd op..., maar het altoos blijve...
Het bijzondere van Dr. Kuyper's stijl zit niet in enkele speciale dingen - al zijn die er ook - maar in de combinatie en frequentie van een heel aantal taaleigenaardigheden. Aan het ensemble herkent men hem... en zijn vele navolgers! - Red.