Strijk en zet.
‘Is de verklaring van den term Strijk en Zet in het Juli-nummer niet wat ver gezocht? Ik heb steeds gedacht dat de uitdrukking uit de schipperij stamt. Bij het passeeren van obstakels is het: strijken en zetten van de mast, en als dat niet onmiddellijk gebeurt, is er averij. Langs de boorden van onze kanalen komt men dan ook strijk en zet een bordje tegen: strijken.’
Co.
‘De gedachte kwam bij mij op, hoewel slechts een gissing, dat de uitdrukking bij de zeilvaart in gebruik zou kunnen zijn gekomen. Het strijken en zetten der zeilen is daar immers een handeling die uiterst snel moet worden uitgevoerd - en dan, het strijken der mast: men denke eens aan het varen door een watergang, waarover vele lage bruggen liggen, waarvoor achtereenvolgens de mast moet worden gestreken en gezet.’
Nij.
‘Ik meen dat onze uitdrukking afkomstig is van het slagen tellen bij het heien met de trekhei. Het heiblok hangt aan een reep die over een schijf loopt en aan het andere eind vier of meer dunne touwen (“luitouwen”) heeft. Vier of meer heiers trekken telkens het blok omhoog en laten dan tegelijk het touw vieren, waardoor het blok op den paalkop valt. De heibaas telt op een zangerige wijs telkens driemaal tot tien, na elken “tocht” van 30 slagen wordt even gerust. De dertigste tel luidt dan ook: “strijk en zet”, d.w.z. “strijk het blok en zet het neer”. Bij het heien komt deze roep dus gestadig terug.’
Wi.
‘Is het wel bekend, dat vroeger de heibaas bij de trekhei om de heiers precies gelijk te laten trekken, fraaie liedjes er bij zong; de meeste regels hadden weinig met het heien te maken (waren ook meestal minder oorbaar), maar het eindigde steevast bij de 29ste en de 30ste of laatste slag van een “tocht” met: “hoog is je bed” en “strijk en zet”. Hier heeft (had) het ene zowel als het andere werkwoord zijn oorspronkelijke betekenis (strijken dan in de bet. van “neerlaten”) want als ze het blok dan hadden neerge“zet”, mochten zij even uitblazen. Ik kan mij voorstellen dat hieruit de tegenwoordige betekenis zou zijn afgeleid.’
Mu.