[Vragen]
‘Onlangs kwam mij bij een gedachtenwisseling over statuten en reglementen het volgende voor den boeg. Men wilde zeggen dat naast idieele, algemeene, zakelijke belangen, ook belangen van personen, van individuen, behartigd zouden kunnen worden. Mij leek het niet geheel en al bevredigend in dit verband te spreken van persoonlijke belangen en ik voelde meer voor persoons-belangen, personen-belangen, belangen van personen, of personeele belangen, dit laatste bij voorkeur. En dat wel omdat ik persoonlijke belangen meer opvatte als eigen belangen. Is er inderdaad een verschil, zij het een subtiel verschil, tusschen persoonlijk en personeel? Ik doe iets persoonlijk, d.w.z. zelf, ik behartig mijn persoonlijke belangen, d.w.z. mijn eigen belangen; spreek ik echter van het personeele, dan bedoel ik dat hetwelk op personen betrekking heeft. Of is dit alles muggenzifterij?
En dan, hoe is de term personeele belasting ontstaan?’ M-n.
§§ - Te oordeelen naar hetgeen het W.N.T. er van zegt, is er niet veel verschil tusschen de begrippen personeel en persoonlijk, met dien verstande dat men de begrippen: den eigen persoon aangaande, iemand zelf betreffende, van hem zelf, een eigen karakter hebbende, niet licht met ‘personeel’ zal weergeven. Evenmin als men ‘personeel’ bezigt met betrekking tot handelingen die men in eigen persoon verricht, waaraan men zelf deelneemt.
‘Personeele belasting’ oorspronkelijk in 't algemeen: een belasting die van personen wordt geheven, later als benaming van een bepaalde dergelijke belasting, ingevoerd in navolging van ‘contribution personnelle’ van het jaar VII der Fransche Republiek. In de oorspronkelijke beteekenis ook weer te geven met ‘persoonlijke belasting’.
‘Welke woorden op -schap zijn vrouwelijk, welke onz.?’ Bo.
§§ - Vrouwelijk zijn de woorden die een toestand of een hoedanigheid uitdrukken. Beterschap, dronkenschap enz. Ballingschap, vijandschap, vreemdelingschap. Verder: al wat tot de taak van een bepaald persoon behoort. Boodschap, koopmanschap, zeemanschap. Vervolgens: die een handeling uitdrukken. Rekenschap, weddenschap, zeggenschap.
Onzijdig zijn de znw. die uitdrukken: een waardigheid of een betrekking tot anderen, waaraan rechten verbonden zijn. Apostelschap, burgemeesterschap, priesterschap, ridderschap, vaderschap. Ook: die een gebied uitdrukken. Graafschap, heemraadschap.
Onder de woorden die een verzameling uitdrukken, vinden wij vrouwelijke en onzijdige. Vrouwelijk zijn: Broederschap, burgerschap, vennootschap, vroedschap. Gemeenschap. Wetenschap. Onzijdig zijn: Bondgenootschap, gezantschap, gezelschap. Landschap, waterschap. Gereedschap.
‘In een der artt. van de Kerkordening der nederlandsche gereformeerde Kerken wordt gezegd, dat een Synode ordinairlijk om de drie jaar bijeengeroepen zal worden. Deze K.O. is, meen ik, in de 17de eeuw vastgesteld. Kunt U nagaan welke beteekenis toen aan het woord ordinairlijk werd gegeven?’ De.
§§ - Ordinair(lijk) - Overeenkomstig den voor iets vastgestelden regel, regelmatig, niet buitengewoon; vandaar soms ook ongeveer hetzelfde als: rechtmatig, wettig. Thans verouderd. ‘Up eenen ordinairen dinghedach.’ - ‘Soo langhe te toeven, tot dat de saecke van provocatie ordinaerlijc int collegie bedinght werde.’ - ‘Dat zoo dikmaal noodig zal zyn, ordinairlyk Krygsraad gehouden worde.’ Gr. Placaatboek (ao 1600)
‘Waarvan is het voegwoord “bijaldien” afgeleid en wat beteekent het?’ El.
§§ - Bijaldien is ontstaan uit de koppeling van het voorzetsel ‘bij’ met ‘al dien’. De eigenlijke beteekenis van ‘bij(al)dien dat...’ is: in dat geval, in dien toestand dat.... Deze bet. is geheel verouderd; bijaldien wordt thans, in het bijzonder in Z.-Ned., aaneengeschreven, als voorwaardelijk voegwoord gebezigd: bijaldien, wanneer, indien, in geval dat. ‘Het is hier aan alleen..., dat ik een gunstig onthaal van mijnen arbeid, byaldien my dit te beurt viel, zou hebben te danken.’ (Da Costa).
‘Naar mijne meening is “uitval” heel goed met betrekking tot het behandelde geval. Een der ovens valt uit, zooals iemand tijdens een marsch of match uitvalt. Het is mij niet duidelijk waarom de desbetreffende onderneming het woord wil vervangen.’ St.
§§ - De opvatting dat het voorkomen van het werkwoord ‘uitvallen’ ons het recht geeft een zwn. ‘uitval’ te vormen, moeten wij bestrijden. Bij ‘aanschaffen’ maken wij ook niet ‘aanschaf’. Terecht heeft men oven-uitval verworpen; het is geen Nederlandsch.
‘U maakt terecht aanmerking op het gebruik van meerdere, maar het woord meermaals dat U bezigt kan ik niet aanvaarden. Het lijkt mij een germanisme.’ Wie.
§§ - In de oudere taal komt maal in het enkelvoud voor bij telwoorden; vandaar ook meermaal; meer dan eenmaal, meer dan eens, niet zelden, nogal vaak. ‘Meermaal’ is nu verouderd; van meermaal werd gevormd meermaals, naar analogie van andere adverbia. Meermaals, evenals meermalen, is thans in geregeld gebruik.
‘In O.T. van April 1944 noemt U “blikopener” geen Nederlandsch, evenmin als “bedeler” en “leugener”. Mij gaat dit een weinig te ver, tenzij U ook woorden als schroevendraaier, verrekijker enz. enz. onnederlandsch noemt.’ He.
§§ - De vergelijking van vormingen als blikopener, bedeler en leugener met: schroevendraaier, verrekijker enz. gaat niet op. Het is de opeenvolging van toonlooze lettergrepen die tegen den vorm ‘opener’ pleit. Wij zeggen ook niet ‘rammeler’, maar ‘rammelaar’; ‘openaar’, dat zou gaan.
‘Is er verschil tusschen de begrippen, uitgedrukt door de woorden “volgende” en “navolgende”? Is het gebruik van beide juist?’ Lu.
§§ - Beide woorden drukken hetzelfde uit; zij worden gebezigd ter aankondiging van iets dat, in een rede of een geschrift, op die aankondiging volgt. Hierna, hieronder vermeld, - beschreven.
‘M.i. kan ‘blikschaar’ niet dienen voor een mesje om blikken open te snijden, zoolang het woord dient om een instrument aan te geven dat inderdaad door iederen blikslager gebruikt wordt om blik te knippen. Ru.
§§ - Het W.N.T. ook kent blikschaar alleen als: gereedschap van smeden en van blikslagers, dienende om plaatijzer of blik te snijden.
‘Een vereeniging schrijft: Onze arbeid bij den voortduur bij U aanbevelend. - Is dit goed Nederlandsch: bij den voortduur?’ Vo.
§§ - Een kanselterm, naar het ons voorkomt; groepstaal, Het zou ons niet verwonderen uitdrukkingen als deze in de geschriften van Dr. A. Kuyper te vinden.
‘Wat moet ik schrijven: clothoïde of klothoïde; lemniscaat of lemniskaat?’ Ke.
§§ - Wij ontleenen woorden als deze aan het Latijn, in welke taal de gri. k wordt weergegeven door c, en in aansluiting daaraan volgen wij bij voorkeur de latijnsche transcriptie ook daar, waar wij direct aan het Grieksch ontleenen.
‘Wat is er tegen het gebruik van “mogen” in den zin: Mocht de verzekerde op.... niet meer in leven zijn?’ Me.
§§ - Er is dit tegen, dat ‘mogen’ - hoezeer vroeger beteekenende: kunnen - thans de bijgedachte wekt aan iets wenschelijks. Mocht het mij gegeven zijn...; dat het den Koning moge behagen...
‘Heeft “installeeren” iets met “stal” te maken?’ Ho.
§§ - Niet veel; installeeren heeft iets te maken met zitten; en stal met staan. Installare, van: stallum, zetel. Ons ‘stal’ komt van lat. stabulum.
‘He. schrijft: het grootste deel der Nederlanders vervoegt sterk. - Moet dit niet zijn: vervoegen?’ Me.
§§ - Neen, waarom zou dit moeten?