Onze Taal. Jaargang 13
(1944)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
[Vragen]‘Wat moet ik schrijven: de vergunning loopt af, de geldigheid van de vergunning loopt af, of de geldigheidsduur van de vergunning loopt af; en dus: de geldigheid is verstreken, of de geldigheidsduur? En wat moet in dit geval verlengd worden: de vergunning, de geldigheid van de vergunning of de geldigheidsduur van de vergunning?’ Me. §§ - Afloopen, met ‘af’ in den zin van ‘ten einde toe’. Waaraan denken wij bij dit ‘loopen’? toch wel aan den tijd, die als voortgaande, als voort‘loopende’ beschouwd wordt, in het onderhavige geval de begrensde tijdruimte, de termijn, het tijdperk waarvan de duur tevoren was vastgesteld. Wat doen wij dus als ons rijbewijs binnenkort niet meer geldig is? Wij sturen een gulden op en vragen de Provinciale Griffie om ‘verlenging van den termijn van den duur van de geldigheid van ons rijbewijs’. - Of, als dat wat te veel gevraagd is voor dien eenen gulden, maken wij het de griffie en ons gemakkelijk en zeggen: ons rijbewijs loopt af, wilt u het verlengen?
‘Hoe zijn de uitdrukkingen “in den steek laten” en “steekhouden” te verklaren?’ Le. §§ - De oorsprong is onzeker. Het Duitsche ‘im Stich(e) lassen’ wordt wel verklaard met: in een gestoken wonde of een gestoken gat laten zitten, of wel: in het (‘vastgestoken’) vogelnet. Ook heeft men gedacht aan een ontleening aan het tournooi of aan den (ernstigen) strijd; de uitdr. zou dan beteekenen (iemand) in het gevecht verlaten. Doch misschien is ‘in den steek laten’ een nominale manier van uitdrukken, die gelijk staat met de verbale: laten steken. Steek houden werd misschien oorspronkelijk gezegd van grond die zich goed met de spade liet verwerken, die niet afbrokkelde bij den steek met de spade. Bij uitbreiding: stand houden, bestand zijn, waaruit zich de tegenwoordig meest gebruikelijke bet. heeft ontwikkeld t.w. met betrekking tot een redeneering: bestand zijn tegen de bedenkingen van anderen; aannemelijk zijn, opgaan.
‘Reeds vaak vroeg ik in mijn omgeving waar ons Hollandsche “borrel” vandaan komt. Kunt U daar iets over zeggen?’ Ing. §§ - Fr. Van Wijk zegt: òf oorspr. verbaalnomen bij borrelen, ‘opborrelen’, een onomatopoëtische formatie, misschien ten deele opgekomen onder invloed van borne, borre (vgl. ‘bron’, in de 16de eeuw opgekomen, onder invloed van hd. brunn(en), naast den klankwettigen metathesisvorm mnl. borne, borre), òf met de bet. ‘dronkje’ gevormd bij dit borne, borre, waarvan ook ‘bornen’ = te drinken geven.
‘En: stoethaspel?’ §§ - Wellicht een contaminatievorm van ‘stoeter, stoetel’ en ‘haspel’, die dial. ieder afzonderlijk m.d.b. ‘stoethaspel’ voorkomen.
‘Hoewel het ten enenmale onjuist is, het woordje “enigst” te gebruiken, komt dit desalniettemin veelvuldig voor: Is “enigst” ook foutief in bepaalde geijkte termen, zoals “enigst kind”? Het komt mij absoluut onjuist voor, maar ik hoor en lees het meerdere malen.’ Ro. §§ - Logisch redeneerende kan men zeggen: eenig drukt een absoluut begrip uit en is dus niet vatbaar voor een superlatief. Maar evenals ‘allerheerlijkst klimaat’ geen vergelijking bedoelt, maar een zeer hoogen graad uitdrukt, kunnen wij eenigst een absoluten superlatief noemen, een modale uitdrukking. Las inzender het woord ‘meerdere’ malen? of meermaals, herhaaldelijk?
‘Een Kon. Besluit bepaalt, dat onder zekere omstandigheden op uit te voeren voorwerpen zodanige herkenningstekenen dienen te worden aangebracht, dat voldoende zekerheid voor de erkenning van hun eenzelvigheid kan worden verkregen’. Is het gespatiëerde woord hier ten rechte gebezigd?’ Ov. §§ - Van het gebruik van eenzelvigheid i.d.b. van: volkomen overeenstemming, identiteit, geeft het W.N.T. verscheidene vbb. ‘Mits... van de eenzelvigheid der goederen blijke’ (Wetb. v. Kooph. a. 93). ‘De eenzelvigheid dezer ontwerpen met de maatregelen die men in onze koloniën voor heeft’ (Groen van Prinsterer).
‘Hangt “schaar” samen met “scheuren”?’ Le. §§ - Schaar, van den stam van scheren, mnl. sceren, ohd. scëran, mhd. schëren, os, skëran, ags. scieran, eng. to shear. Verwant met ier. scaraim, lat. caro, (stuk) vleesch, gri keiroo, scheiden, afsnijden, skr. krnati, krnoti, wonden, dooden. Tot denzelfden wortel zijn voorts te brengen: schaarde, scherf, scherp, scheur, schor, schrander, schrapen, en misschien ook: haren (scherpen). Schaar, werktuig om te knippen, bestaande uit twee zich om een gemeenschappelijke spil bewegende, over elkander schuivende messen of knijpers. Bij ons ook het snijdende deel van een ploeg: ploegschaar, kouter. Dit niet in talen die voor ons enkelv. ‘schaar’ den meervoudsvorm bezigen: fr. ciseaux, met soc, coutre; eng. scissors, met plough-share, coulter.
‘Is het taalkundig juist om in de zinnen: “Dit pand wordt bewoond door twee gezinnen”, “Het is twaalf uur” de woorden twee resp. twaalf door de cijfers 2 resp. 12 te vervangen?’ Si. §§ - Het is niet gebruikelijk en niet aan te bevelen de getallen hier door cijfers weer te geven; men kan dit doen wanneer het zeer groote getallen betreft. Niet: ik heb vanmiddag 1 sigaar gerookt; ik zag zooeven 2 merels in den tuin. Iets anders is het wanneer het een opgave betreft waarbij het op het juiste getal aankomt: een waschlijst, een statistische opgave enz.
‘Een zelfwerkend kleermaker (een die zonder knechts werkt), zelfwerkzaamheid, zelfstudie enz. Is dit verbinden met “zelf” wel goed?’ Ov. §§ - Zelfbestuur, zelfontbranding, zelfrijzend(bakmeel), goed Nederlandsch dunkt ons. Een zelfregistreerende peilschaal, een zelfaanzuigende centrifugaalpomp, een peilschaal, centrifugaalpomp die ‘zelf’ het werk doen. Maar dat is iets anders dan het doen zonder medewerking van anderen, zonder knechts. Daar dienen wij te zeggen: alleenwerkend. Alleenheerscher.
‘Hoe is de uitdrukking strijk-en-zet te verklaren?’ Le. §§ - Wsch. de 2de pers. enkelv. der imperatieven van strijken en zetten (minder wsch. de zgn. ‘stammen’). De oorsprong der uitdrukking is niet bekend; zij zou ontleend kunnen zijn aan het spelen, waarbij de op winnen beluste speler onmiddellijk na het opstrijken (naar zich toe strijken) van zijn winst opnieuw geld inzet. Deze uitlegging houdt verband met de, thans verouderde, bet.: dadelijk, onmiddellijk. De tegenwoordige beteekenis is: geregeld, zonder mankeeren, schering en inslag.
‘Hoe dienen vragen als: Heb je geen fiets, heb je geen ouders meer, beantwoord te worden, indien de persoon in kwestie inderdaad geen fiets, geen ouders meer heeft? Met ja of met neen? Moeten de bedoelde vragen niet bevestigend beantwoord worden?’ Si. §§ - Neen, het antwoord dient dan ontkennend te luiden. Wilt ge niet gaan zitten? - Neen, ik wil niet gaan zitten. Heb je geen (=niet een, zelfs niet één) fiets? Neen, ik heb geen fiets.
‘Wat moet het zijn: ik heb hier orde geschept - of: geschapen?’ v. B. §§ - Het moet zijn: geschapen, van scheppen, bedrijvend (sterk) werkwoord, i.d.b. van: het aanzijn geven, voortbrengen, in het leven roepen. Soms in verzwakte bet. gebezigd: beletselen scheppen, de gelegenheid scheppen, zich bezigheden scheppen. In ‘behagen scheppen’ hebben wij het zwakke ww.: scheppen, schepte, geschept; evenals in: adem, lucht, moed, hoop scheppen.
‘Wat is de beteekenis van “kraak”, in de uitdrukking “daar is geen smaak of kraak aan”?’ Ne. §§ - Het W.N.T. zegt: Kraak, b.v. in de uitdrukking: suiker op den kraak koken, t.w.: op die hoogte dat ze tusschen de tanden kraakt (en dus niet trekkerig is en tusschen de tanden kleeft). Vandaar de uitdrukking: daar is smaak noch kraak aan. | |
[pagina 30]
| |
‘Toen ik eens zei: “Ik heb mij een das gekocht”, kreeg ik de opmerking, dat dat Duitsch was. Maar de ander gebruikte herhaaldelijk: “Ik weet mij geen raad”, en vond dat zuiver Nederlandsch. M.i. is in het eerste geval de toevoeging van “mij” op zijn hoogst overbodig, meer niet, tenzij ik tegelijkertijd had willen zeggen, dat de inkoop nièt voor een ander was geweest. In het tweede geval schijnt die toevoeging een ingeslopen aanwensel, dat even onjuist is als, maar minder hoorbaar dan b.v. in: ik zie er mij geen gat meer in.’ Ho. §§ - Een bekende stijlfiguur, de ethische datief ofte wel dativus ethicus. Zinnen als: ik heb me een das gekocht, of: ik weet me geen raad mogen wij stellig niet verwerpen. (Maar al zeggen wij: ‘ik heb me eens een mooie das gekocht’, dan zijn wij dáárdoor alleen nog niet gerechtigd om te zeggen: ik heb ‘me’ gisteren een boerderij gekocht, of: ik heb ‘me’ een pakket aandeelen N.H.M. gekocht; want dat is wantaal). In Groningen is heel gewoon: 'k Wait mie gain road. In de Stilistische Grammatica lezen wij: Deze (ethische datief) is in hoofdzaak beperkt tot den vorm van een pers. vnw., vooral me (soms je. Waarschijnlijk 'm in: Dat heb je 'm mooi gelapt. In het Gentsch: 't Ziet er hem lief uit mee U.) De persoon, door den datief aangeduid, héeft geen belang, hij stélt alleen belang in het gebeuren, dat bij hem opwinding, schrik, verbazing verwekt: in den ethischen datief wordt de gemoedsbeweging aangeduid. Wij zouden hem dus den ‘affectieven’ kunnen noemen, en dan niet ‘datief’, maar ‘casus’. De spreker heeft ‘belang’, als hij zegt: ‘Daar stuurt die goeie Piet me een postwissel op m'n verjaardag!’ Hij is alleen geïnteresseerd, hij uit zijn opwinding, als hij zegt: ‘Daar stuurt me die goeie Piet toch een postwissel aan 'n man, die hij nauwelijks kent!’ Voorbeelden van den louter affectieven casus: En daar heit me zoo'n kerel zoo'n buitenkansje. - Aanschouwt mij hier en daar die bende Casselkoeien. - Hoor me dat vinkje fluiten.
‘Op mijn aanslagbiljet voor de inkomstenbelasting lees ik: Zie voor inlichtingen de rugzijde van dit biljet. Het wil mij voorkomen dat dit geen goed Nederlands is. Een biljet heeft geen rug, zoals een boek. Het zou moeten zijn: de ommezijde, de keerzijde of de achterzijde.’ Bi. §§ - Rugzijde in dit verband is wel wat ongebruikelijk; misschien hier gebezigd onder invloed van Hd. Rückseite. Maar waarom zou het geen goed Nederlandsch zijn, waarom zou een biljet geen ‘rug’ kunnen hebben? Inzender teekent zijn cheques immers ‘in dorso’ af, of ‘endosseert’ ze; en heeft hij indertijd zijn ‘rooie ruggetjes’ niet behoorlijk ingewisseld? ‘De ontvanger (zal), op den rug van het ten zijnen kantore gedeponeerd consent, een attest stellen wegens de tijdige en rigtige aanzuivering’. Wet van 15 Sept. 1816 (Stbl. 48).
‘Uw verblijf te onzent zal daarom geen doorgang kunnen vinden’, schrijft een ‘gevorderd’ hotel. Het is mogelijk dat men er niet in kan slagen een doorgang door een hindernis of versperring te vinden. ‘Geen doorgang vinden’ is in den aangehaalden zin, geloof ik, geen germanisme. Maar is het goed Nederlandsch?’ Me. §§ - ‘Doorgaan’, in de bet. van: plaats hebben, geschieden, t.w. in weerwil van zekere moeilijkheden of bezwaren, of nadat eerst onzekerheid daaromtrent bestaan heeft, is goed Nederlandsch. ‘De voorstelling, het plan, het huwelijk gaat niet door’, dat is gebruikelijke taal. Maar ‘de voorstelling enz. kan geen doorgang vinden’ is dat dunkt ons niet.Ga naar voetnoot*) Germanisme? Wij weten niet of ‘Ihr Aufenthalt kann deshalb keinen Durchgang finden’ wel goed Duitsch is; het Stilwörterbuch van Dr. Otto Basler, genaamd ‘Der Grosse Duden’ vermeldt dit gebruik niet. Het spreekt alleen van: Kein Durchgang! Durchgang verboten! Trouwens, die vormingen met ‘finden’ zijn in het Duitsch evenmin noodig als bij ons; voor ‘die Sache hat keine Erwähnung gefunden’ kan men evengoed zeggen: ist nicht erwähnt worden. Gewrongen taal, daar net zoo goed als hier. ‘In ambtelijke kringen van de Nederlandsche Spoorwegen blijkt verschil van meening te bestaan over het gebruik van de uitdrukkingen ‘voor zoover’ en ‘voor zooveel’. Ik heb altijd gemeend dat ‘voor zoover’ gebruikt moest worden in die gevallen dat er sprake is van een beperking van afstand, ongeacht of die afstand in werkelijken of overdrachtelijken zin werd bedoeld, terwijl ‘voor zooveel’ in uitdrukkingen werd gebezigd, waarbij de beperking betrekking had op hoeveelheid of aantal. In den zin: ‘Die goederen worden als volumineus beschouwd, welke in de goederenclassificatie met een “v” zijn aangeduid, voor zoover het gewicht dier goederen minder bedraagt dan 80 kg per m3”, lijkt mij de uitdrukking “voor zoover” dan ook niet juist, omdat hier geen sprake is van een afstand, maar van een gewichtsgrens (aantal). In dit geval zou ik dan ook liever “voor zooveel” willen gebruiken.’ v. V. §§ - Wij zouden zeggen dat ‘voor zoover’ veel meer gebruikelijk is dan ‘voor zooveel’. De beperking, die inz. er aan stellen wil, bestaat niet in het Nederlandsch. Wij zeggen bv. ‘voor zoover ik weet’ (= zoover, zooveel ik weet; niet: voor zooveel ik weet). Ook in het Mnl. schijnt ‘also verre’ veel vaker voor te komen dan ‘in also velen’, of: ‘also vele’; beteekenis-onderscheid blijkt niet. ‘Men soude hare schade verrechten [herstellen], also varre als men dat vermochte.’ - ‘Alsoo veer alset dine [tot God gesproken] meeste eer is.’ (wij spatieeren) - ‘Die mi navolghen wille, die lochene syns selves tallen dingen, ja te vadere ende te moedere in also velen als si een belet sijn [der volmaking].’ Zeventiende-eeuwsche voorbeelden, te vinden in Prof. Overdiep's Syntaxis voor die taalperiode, schijnen ook te bewijzen, dat men geen beteekenis-onderscheid maakte tusschen de beperkende (‘restrictieve’) voegwoordelijke verbindingen met veel- en ver-. Overigens schijnt ons de opvatting, dat de voegwoordelijke uitdrukking in het gegeven voorbeeld geen afstand - letterlijk of overdrachtelijk - aangeeft, maar een hoeveelheid of aantal, niet juist. Men stelt zich een rangschikking der goederen voor, opklimmend naar gewicht per m3. Tot hoever in die schaal geldt nu de bepaling? Tot net beneden 80. In 80 ligt de grens. Ook de woorden ‘tot’ en ‘grens’ hebben meer gemeen met het begrip afstand dan met dat van hoeveelheid.
‘In een telexbericht, dat door een Rijksarbeidsbureau werd verzonden, komt de volgende zin voor: “Teneinde nu de overeenstemming tusschen Uwe samengestelde opgave met die van den fachberater te verzekeren, is een dagelijksche afstemming der wederzijdsche cijfers noodig.” Afgescheiden van hetgeen er in dien zin nog meer fout is, acht ik het woord “afstemming” hier ten onrechte gebruikt. Als ik het wel heb, is het een germanisme. Wij kennen het woord “afstemming” wel, maar in een geheel andere beteekenis. Hier had een ander woord of een omschrijving gebruikt moeten worden.’ Mo. §§ - Inderdaad. ‘afstemmen’ in deze beteekenis is een germanisme, daar valt niet aan te twijfelen; en wel een germanisme van dat vervelende soort dat ons telkens in de war brengt. Want wij kennen den vorm afstemmen wel, maar niet in de beteekenis: in overeenstemming brengen. ‘Den (Radio) Empfänger auf eine bestimmte Wellenlänge abstimmen’. ‘Glocken abstimmen, d.h. ihre Stimmen zueinander passend machen’. Ook niet i.d.b. van: stemmen, de stemmen verzamelen: ‘über etwas abstimmen’, ‘einen Antrag zur Abstimmung bringen’, ‘sich der Abstimmung enthalten’, ‘die Abstimmung ergab nur eine geringe Mehrheit’. Wie in het Ndl. spreekt van ‘over een voorstel afstemmen’ kent zijn taal niet. In onze taal heeft afstemmen - afgezien van: de stemming ten einde brengen - maar één beteekenis: bij stemming verwerpen (‘af’ in dezen wil zeggen: te niet doen). Het is gemakkelijk te onthouden. |
|