[Nummer 7]
De kunst van vertalen
De moeilijke kunst van vertalen; de lastige, bij uitstek bezwaarlijke kunst. ‘Zeg ons toch eens, door welk woord kunnen wij het Fransche (Duitsche, Engelsche) woord... het beste weergeven? Wij kennen verscheidene woorden die het uitgedrukte begrip min of meer nabij komen, maar geen van alle geeft precies weer wat wij zoeken...’
‘Voor het weergeven in het Nederlandsch van het Fransche werkwoord ajuster, gebruikt in uitdrukkingen als “cette pièce doit être ajustée”, geven de woordenboeken geen algemeen bruikbaar woord op, zoodat genoegen moet genomen worden met uitdrukkingen die slechts ten deele voldoen.’ Aldus een onzer vrienden in België. Hier dus weer het zoeken naar een ‘algemeen bruikbaar woord’, het streven dat wij reeds zoo menigmaal hebben moet afwijzen. Zoo min als men goed Fransch verkrijgt bij vertaling uit het Nederlandsch met telkens één zelfden Franschen term voor hetzelfde Nederlandsche woord, zoo min gaat dat andersom. Men moet - wij hebben het reeds herhaaldelijk in het licht gesteld - de taal geen geweld aan doen. Hoe drukte Professor Van Ginneken dat indertijd uit? ‘Elke taal toch spint over de stoffelijke en geestelijke wereld haar eigen net van draden en betrekkingen. En elk net heeft z'n middelpunt, waar alle draden straalsgewijze te zamen komen, op een heel andere plaats. Het ééne volk toch interesseert zich voor dingen, die aan het ander nauwelijks bij name bekend zijn; en wat dus in de eene aanstonds voor de hand ligt, toeft in een andere ver van het centrale uitgangspunt verwijderd. De mazen der voorstellingen en begrippen vallen dus ook maar zelden samen; zij zijn bovendien in heel andere groepen verbonden, en die groepen worden weer door heel andere verbindingslijnen aan de straallijnen vastgehecht.’
Als het zoo gesteld is, hoe kunnen wij dan verwachten dat wij, twee van zulke taalnetten over elkaar spannende, de mazen zien strooken, zonder ze geweld aan te doen?
Wat nu de vertaling van het woord ajuster betreft, het zinnetje van vijf woorden, dat men ons voorlegt, is voor ons niet voldoende om de beteekenis van het te vertalen woord precies uit het verband te kunnen opmaken. In vele gevallen zal ‘pasmaken’ (pas maken) voldoen, of: te pas maken (oudtijds: te pas werken), of: (nauwkeurig) op maat brengen. Soms: afpassen, misschien ook: inpassen. Het beste is ook hier weer: zich het begrip, uitgedrukt door het vreemde woord, geheel eigen te maken en dan, los van de vreemde taal, uit eigen diepte dat begrip weer te geven. Dan zal men zien dat onze taal overvloedigen woordvoorraad heeft ter vervulling van de behoefte.
Dat streven naar het vinden van een ‘algemeen bruikbaar woord’ komt ook tot uiting in de vraag, gesteld door een onzer lezers: ‘Kunt U mij enige richtlijnen geven omtrent 't gebruik van de vormen van 't pronomen pers. in zoverre 't de 2de pers. singul. betreft. Mijn ervaring, opgedaan bij 't vertalen van zowel klassieke als meer moderne schrijvers, leert mij, dat “U” vaak te beleefd en gereserveerd is, “gij” wat te boekachtig en ouderwets en “jij (je)” dikwerf te vertrouwelijk en familiair. Hoe denkt u zich, dat de Goden bij Vergilius elkaar en hun gunstelingen aanspreken? Is 't de keuze uit deze drie pronomina, of 't gebrek aan betere, waardoor 't vertalen ervan vaak zo lastig is? Welk pron. voldoet nog 't meest aan 'n “passe-partout”.’
Is het niet merkwaardig? Wanneer een vreemde taal zulke keuze heeft, beijveren wij ons om ons die fijnheden eigen te maken; in de eigen taal