[Nummer 5]
Een misverstand.
Bij sommige van onze groote industrieele ondernemingen bestaat een levendige belangstelling voor de taal; zij hebben een interne taalcommissie ingesteld of zij geven een taalblaadje uit voor intern gebruik, zij hebben een groot aantal abonnementen bij ons loopen, kortom, zij doen wat zij kunnen om het juiste gebruik van de taal te bevorderen. Haar verhouding tot onze taal - en Onze Taal! - is dus, om het gematigd uit te drukken, vriendschappelijk.
Het is daarom dubbel teleurstellend voor ons in een publicatie van een van deze vrienden het volgende te moeten lezen:
In de vorige Mededeelingen gaven wij voor ‘ovenuitval’: ‘ovenstilstand’ en prompt daarop komt de opmerking, dat dat niet hetzelfde is. Inderdaad! Bij den strijd tegen barbarismen stuiten wij telkens op de moeilijkheid, dat de techniek een rijkdom aan nuanceering vraagt, die de taal niet kan geven: de taal heeft de ontwikkeling van de techniek niet kunnen bijhouden, wat vanzelf spreekt, en zoo zien wij, dat het barbarisme, dat wij met voldoening de voordeur uitgooien, door de achterdeur weer binnenkomt en zich rustig op zijn oude plaatsje nestelt; een onwelkome gast, maar wij hebben hem noodig, totdat wij hem vervangen door een beter woord, dat inderdaad aan de behoefte voldoet. Laten wij daarom ook niet te bang zijn om vreemde woorden te adopteeren, en niet te vlug om ingeburgerde vreemde woorden de deur te wijzen. Zij zijn vaak een welkome verrijking van onze taal.
Om terug te komen op ons voorbeeld, een ovenstilstand is een regelmatige stilstand, b.v. elk weekend van Zaterdag 24 tot Maandag 6 uur. Gebeurt er door de week iets onverwachts met den oven, waardoor de productie onderbroken wordt, dan is dit een ‘ovenuitval’; gebeurt er iets met den oven, waardoor moeilijkheden ontstaan en de productie meestal vermindert, dan is dat een ‘ovenstoring’, zoodat ook dit laatste niet hetzelfde is als ‘ovenuitval’.
Dus: tòch ‘ovenuitval’? Helaas, voorloopig ja.
‘De techniek vraagt een rijkdom aan nuanceering, die de taal (onze taal!) niet kan geven’... en dus moeten we maar leentje buurspelen bij een andere taal, neen, erger nog, wij moeten om dien ‘rijkdom van nuanceering’ weer te geven woorden gaan smeden die noch Nederlandsch, noch Fransch, noch Duitsch, noch Engelsch zijn. Arme taal!
Waar schuilt hier de fout? Voor een groot deel in de steeds weerkeerende opvatting, dat onze taal elk begrip dat in een vreemde taal met één woord wordt weergegeven, zelf ook met één woord dient uit te drukken. Dat is een onmogelijke eisch; op die manier móeten wij komen tot barbarismen. Men kan een taal daar niet toe dwingen; onze taal omschrijft hier, een andere daar; daarvoor zijn het nu eenmaal verschillende talen.
Een ‘rijkdom van nuanceering, die de taal niet kan geven.’. Onze taal kan alles geven wat wij van haar behoeven, als wij maar geen onredelijke eischen stellen. Niet de taal schiet tegenover ons tekort, maar wij blijven dikwijls ten achter bij hetgeen de taal van ons mag verlangen: eerbied en inzicht. Eerbied voor haar rijkdom, en inzicht in haar mogelijkheden.
Overigens: wij hebben den onwelkomen gast noodig ‘totdat wij hem vervangen door een beter woord, dat inderdaad aan de behoefte voldoet’? Dat gaat dus uit van de onderstelling dat zoo'n woord bestaat, te vinden is. Goed, maar waarom zijn dan de (aanvankelijk) in gebruik genomen barbarismen: welkome verrijking van de taal? Ten hoogste zou men ze dan noodhulpen kunnen noemen - die men echter zelden of nooit zou behoeven, als men zich maar gewende terstond het, immers toch mogelijke, vindbare, echt-eigene woord te grijpen. Of zich anders met de voor de hand liggende uitdrukking tevreden te stellen. Het echt-eigene woord; wat zouden onze vrienden denken van: onderbreking, gemis, derving, mangel, hapering, faling, staking, weigering? Is daar geen keus bij?