Onze Taal. Jaargang 13
(1944)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Linguistiek.Wij hebben in de aflevering van Augustus van het vorige jaar gesproken over het Nederlandsch, zijn afkomst en familie. Wij hebben gezien dat onze taal, met het Duitsch, Engelsch, Zweedsch, Deensch, Noorsch, IJslandsch, Friesch en Vlaamsch, behoort tot de Germaansche groep van de Indo-Germaansche (of Indo-Europeesche) taalfamilie. Andere groepen zijn: 1) het Balto-Slavisch, waartoe behooren de Baltische talen (Lettisch, Litausch) en de Slavische (Tsjechisch, Poolsch, Russisch, Servisch, Bulgaarsch); 2) het Albaneesch; 3) het Grieksch; 4) de oude Italische dialecten, gesproken in Liguria, Etruria, Latium, Umbria enz.; van deze laatste heeft alleen het dialect van Latium, het Latijn, zich tot een taal ontwikkeld. Uit het Latijn zijn ontstaan de talen die wij doorgaans met ‘Romaansch’ aanduiden: Italiaansch, Fransch, Spaansch, Portugeesch, Roemeensch; 5) het Keltisch, vroeger een taal met een uitgebreid gebied van West- tot Oost-Europa; de Galliërs spraken Keltisch (thans: Iersch en enkele dialecten in Wales, Schotland en Bretagne).
De Germaansche groep van deze uitgebreide taalfamilie onderscheidt zich van de andere groepen door de zgn. ‘klankverschuiving’ (de wet van Grimm), een verschijnsel dat daarin bestaat, dat bepaalde medeklinkers uit het Indo-Germaansch ‘verschoven’ zijn en in het Germaansch door bepaalde andere medeklinkers worden vertegenwoordigd, b.v. de p door een f (gri. patèr, fadar, vader; capio, hafjan, heffen). Een ander kenmerk van het Germaansch is de zgn. ‘klemtoon-verschuiving’; het Germaansch legt bij voorkeur het accent op de eerste lettergreep (gri. patèr, ons váder). Verscheidene oud-Germaansche talen zijn uitgestorven d.w.z. zij zijn spoorloos verdwenen. De volksstammen die deze talen spraken zijn of ten onder gegaan, of zij hebben zich vermengd met de bevolking die zij aan het eind van hun zwerftocht aantroffen en wier cultuur soms hooger stond dan de hunne. Zij namen dan cultuur en taal van die bevolking over. Enkele Germaansche volken zijn opgenomen in de Keltische of in de Romaansche cultuur. Wederkeerig zal het Germaansche bestanddeel op die bevolking en die cultuur invloed hebben gehad. Slechts in weinige gevallen is een oud-Germaansch volk gekomen tot de stichting van een eenigszins duurzaam volksbestaan, georganiseerd in een zelfstandig rijk. Dit is gelukt aan de Oost-Goten, wier rijk onder Theodorik den Grooten in Italië (hoofdstad Ravenna) een kortstondigen bloei beleefde (plm. 500 tot plm. 550). Het West-Gotische rijk in Spanje hield het uit tot 't begin van de 8e eeuw. Aan het begin van onze jaartelling woonden de Goten in het stroomgebied van den Weichsel. Toen de Hunnen Zuid-Rusland binnendrongen (375), woonde een deel van de Goten aan de Zwarte Zee. Deze Oost-Goten werden door de Hunnen onderworpen. De West-Goten drongen op naar het Romeinsche Rijk en kregen ten slotte van den keizer Valens verlof den Donau over te steken en zich op het Balkan-schiereiland te vestigen. Oneenigheid met de Romeinen leidde tot den slag bij Adrianopel (378), waarin keizer Valens verslagen en gedood werd. In de vijfde eeuw zijn de West-Goten naar het Westen (Italië, Spanje) getrokken. Hun groote koning is Alarik geweest. Op de Krim hebben tot in de 18de eeuw Oost-Goten geleefd; hun taal, het Krimgotisch, is ons eenigszins bekend uit een lijst van plm. 90 woorden, samengesteld in de 16de eeuw door een Vlaming, die te Constantinopel vertoefde. De studie van het Gotisch is voor den germanist van belang, niet omdat eenige moderne Germaansche taal daarvan afstamt, want dat is niet het geval, maar omdat het Gotisch ons een zeer ouden vorm van een Germaansche taal toont. Wij gaven reeds het Onze Vader in het Gotisch: Atta unsar, thu in himinam...
Een lid van onzen Raad is zoo vriendelijk geweest enkele opmerkingen te maken ten aanzien van eenige woorden behandeld in de vorige aflevering. | |
Fiets.* Fielesepée werd fieselepée en dit afgekort tot fíese (vgl. automobíel dat tot áuto werd). Beide vormen komen nog rondom Apeldoorn voor. Ik heb het verhaal gehoord van een oudleerling (uit plm. 1875) van een kostschool in Deventer. Burgers, een smid aldaar, maakte toen houten rijwielen, later de heele hooge ijzeren. Er zijn nog tal van andere taalverschijnselen die òf den naam kunnen verklaren, òf de bovengenaamde ‘afleiding’ in de hand hebben gewerkt. Belangrijk is dat fiese tot fietse werd (kan geworden zijn) door de behoefte een hevig ratelend en geheimzinnig, later een snel en hevigGa naar voetnoot1) voertuig met een intensieven klankvorm te sieren. Zie hierover Stil. Gramm. waar bij ‘klanksymboliek’ de verscherping van -s- tot -ts(e)-wordt besproken. | |
Dreigement.* In Z. Holl. hoorde ik: ik zal je op je zielement geven! Variant van: op je donder, dat daar trouwens ook als: op je donderement voorkomt. De zaak is nog vreemder dan de inzender IJ. zegt, want in het Fransch komt -ment hoofdzakelijk als bijwoordelijk suffix voor en deze woorden zijn substantieven. | |
Af (i.d.b. van: afgedragen)* Deze vorm komt o.a. in Groningen voor. |
|