Latijnsche aanduidingen, in gebruik bij taalkundigen.
(De latijnsche i, waar wij die uitspreken als j, is hier door dit laatste letterteeken voorgesteld.)
ABLATIVUS zesde naamval der Latijnsche verbuiging. |
ACCUSATIVUS vierde naamval. |
ACTIVUM bedrijvend. |
ADJECTIVUM bijvoeglijk (naamw.). |
ADVERBIUM bijwoord. |
ARTICULUS lidwoord. |
CASUS naamval. |
CONJUGATIO vervoeging. |
CONJUNCTIO voegwoord. |
CONJUNCTIVUS aanvoegende wijs. |
COMPARATIVUS vergrootende trap. |
DATIVUS derde naamval. |
DECLINATIO verbuiging. |
DEMINUTIVUM verkleinwoord. |
DEMONSTRATIVUM aanwijzend. |
DETERMINATIVUM bepaling aankondigend. |
FEMININUM vrouwelijk. |
FREQUENTATIVUM werkwoord der herhaling. |
FUTURUM toekomende tijd. |
GENITIVUS tweede naamval. |
IMPERATIVUS gebiedende wijs. |
IMPERFECTUM onvoltooid(e tijd). |
INDEFINITUM onbepaald. |
INDICATIVUS aantoonende wijs. |
INFINITIVUS onbepaalde wijs. |
INTENSIVUM (werkwoord van) versterking. |
INTERJECTIO tusschenwerpsel. |
INTERROGATIVUM vragend. |
INTRANSITIVUM onovergankelijk (onzijdig). |
ITERATIVUM (werkwoord van) herhaling. |
MASCULINUM mannelijk. |
METAPHORA overdrachtelijke uitdrukking (beeldspraak). |
NEUTRUM onzijdig. |
NOMEN naamwoord. |
NOMEN ACTIONIS werkingsnaam. |
NOMINATIVUS eerste naamval. |
NUMERALE telwoord. |
PARTICIPIUM deelwoord. |
PARTICIPIUM PERFECTI voltooid deelwoord. |
PARTICIPIUM PRAESENTIS tegenwoordig deelwoord. |
PASSIVUM lijdend. |
PERFECTUM voltooid(e tijd). |
PERSONALE persoonlijk. |
PLURALIS meervoud. |
POSITIVUS stellende trap. |
POSSESSIVUM bezittelijk. |
PRAEFIXUM voorvoegsel. |
PRAEPOSITIO voorzetsel. |
PRAESENS tegenwoordig(e tijd). |
PRAETERITUM verleden (tijd). |
PRONOMEN voornaamwoord. |
RECIPROCUM wederkeerig. |
REFLEXIVUM wederkeerend. |
RELATIVUM betrekkelijk. |
SINGULARIS enkelvoud. |
SUBJUNCTIVUS aanvoegende wijs. |
SUBSTANTIVUM zelfstandig naamw. |
SUFFIXUM achtervoegsel. |
SUPERLATIVUS ovrtreffende trap. |
TRANSITIVUM overgankelijk. |
VERBUM werkwoord. |
VOCATIVUS 5de naamval, naamval van den aangesproken persoon. |
Zoowel ‘imperfectum’ als ‘praeteritum’ wordt gebezigd voor: onvoltooid verleden tijd; men zou kunnen spreken van: imperfectum praeteritum (of: praeteritum imperfectum). Met ‘perfectum’ wordt de voltooid tegenwoordige tijd bedoeld, dus eigenlijk: perfectum praesens. De voltooid verleden tijd heet: plusquamperfectum. ‘Praesens’ duidt den onvoltooid tegenwoordigen tijd aan, dus eigenlijk: praesens imperfectum.
Het voltooide deelwoord ‘participium perfecti’ wordt ook wel ‘participium praeteriti’ genoemd. Ten onrechte, oordeelt Den Hertog. Hij zegt: men moet niet spreken van ‘verleden’ en ‘tegenwoordig’ deelwoord, maar van voltooid en onvoltooid deelwoord. In het Latijn dus: ‘participium perfecti’ en ‘participium imperfecti’. Deze laatste Latijnsche term is echter niet gebruikelijk totnogtoe.