Nederlandsche geslachtsnamen
Zonderlinge namen.
Tot de zonderlinge geslachtsnamen mag gerekend worden de naam Zondervan. De onderstelling is niet gewaagd, dat deze naam - evenals andere dergelijke - dateert uit den tijd, toen de Nederlanders verplicht werden een ‘van’ aan te nemen. Denkelijk heeft de ambtenaar, belast met de registreering der geslachtsnamen, op zijn vraag ‘En hoe is Uw van?’ ten antwoord gekregen: ‘Ik ben zonder van’ en ‘Zondervan’ toen als geslachtsnaam ingeschreven. De naam ‘Zoekende’ zou op dezelfde wijze ontstaan kunnen zijn.
Dat iemand ‘naaktgeboren’ is, behoeft geen verwondering te wekken; wel misschien dat iemand zulk een aanduiding als geslachtsnaam aanneemt. De bijnamen Soetekou en Suyckerbuyk kunnen terecht toegekend zijn aan lekkerbekken en smullebroers, vooral aan hen die gaarne allerlei zoetigheden eten; maar heeft degeen die een van deze spotnamen tot geslachtsnaam verkoos, wel gedacht aan hen die na hem zouden komen? Eén Suyckerbuyk althans had er ‘de buik vol van’ en verzocht zich in het vervolg De Suyck te mogen noemen. Heeft de eerste Rookmaker geleefd in den tijd toen men zijn hart aan het geurige kruid kon ophalen? Of oefende hij een bedrijf uit dat veel rook veroorzaakte? Naar welken drank ging de voorliefde uit van den man die Hondendorst genoemd werd; naar water? Dat was stellig niet de drank van hem, die zijn nageslacht met den naam Bierhaalder opknapte. Hing het hart van den man die Lievegoed genoemd werd, sterk aan zijn aardsche goederen? En getuigen de namen Zoetelief en Mijnlief van een gelukkig huwelijksleven? Een oud-germaansche mansvóórnaam Ulfhardi of Olfer heeft geleid tot den naam Olivier; was het de zucht zijn buurman te overtroeven, die een Fries er toe bracht zich Olivijf te noemen? Hartsuyker kan een verbastering zijn van Hartsoeker, maar wat wil deze naam zeggen? Die de harten van zijn medemenschen zoekt te winnen? Of die er op uit is hun het leven te ontnemen, een hart-soeker, harts-vanger?
Namen die niets vreemds hebben zijn: Paardebek, Kalfsvel en Kattestaart; het vreemde schuilt hier alweer in de gezindheid van de menschen die zich dezen naam lieten aanmeten.
Wanneer er onder onze lezers zijn die den naam Eigenraam dragen, weten zij dan misschien wat hun voorvader met dezen term wilde uitdrukken? Had hij bij stilzwijgende overeenkomst een vaste plaats verworven aan een venster, waar geen ander mocht zitten? En Rotteveel; gaf deze man lucht aan zijn ergernis over een teveel aan deze knagers? Of had hij zijn buren de oogen uitgestoken door zijn ega te bekleeden met de pelzen dezer diertjes? De man Rijnbende, woonde deze aan den Rijn, daar waar ‘the river bends’? Het is maar een onderstelling. Vethake, Wouterlood, Herderschee, Nagtglas - wat moeten wij daaruit maken? Boldoot, Jiskoot, Margadant, Hoyack, Pollones, Leffef, Kempees, Nogarede, Fesevur, Wambersie - wie verklaart ons deze namen? Johan Winkler weet er geen weg mee en dus behoeven wij ons niet te schamen voor onze onkunde!