[Nummer 10]
Als ik ‘hem’ was.
Een lezer merkt op: men zegt en schrijft: als ik hem (of haar) was, dan...; het voornaamwoord dus in den 4den naamval. Maar men kan niet schrijven of zeggen: als ik den koning was.
Analoog heet het in 't Fransch: si j'étais lui. Daar gaat men verder dan bij ons: c'est moi = dat ben ik. In het Latijn schrijft men in uitdrukkingen met den infinitief bij zijn ook den accusatief. Koning zijn = regem esse.
Ik zou het zeer waardeeren als de redactie bij gelegenheid dit onderwerp in Onze Taal eens zou willen behandelen.
- Ja, dat is een merkwaardige constructie: regem esse, dominum esse. De losse infinitief met uitgedrukt subject heeft dat ook in den accusatief: hominem currere, dat de mensch loopt (eig. den mensch te loopen).
Wij zullen echter goed doen de gevallen in de verschillende talen afzonderlijk te houden; anders kon men ook nog Eng. ‘himself’ als nominatief aanhalen. Zoo is er groot verschil tusschen de verschijnselen in het Nederlandsch en in het Fransch (en, algemeener gezien, in het Romaansch). Daar is van den beginne af sterk onderscheid tusschen beklemtoond en niet-beklemtoond gebruik. Deze ontwikkelden zich in de verschillende Romaansche talen op verschillende wijze, in het Fransch inzonderheid ging daarbij in de latere middeleeuwen (14de eeuw) de al oudere neiging overheerschen, om in de plaats van de beklemde nominatiefvormen die van den accusatief te gebruiken: moi, toi, lui, eux (i.p.v. je, tu, il, ils); sinds de 16de eeuw is dit algemeen. Het gebied van de onbeklemtoonde vormen is zeer beperkt; zoodra ‘je’ niet vlak voor den persoonsvorm van het werkwoord staat, krijgt men moi. Uitzondering bleef enkel de formule: je soussigné.
In het Nederlandsch is de vervanging van nominatief door accusatief slechts in enkele vaste wendingen aanwezig; en dat alleen bij het werkwoord zijn, in 't praedicaat:
1) | als ik jou, hem (dial.: zijn!), haar, jullie, hen was. |
2) | wie is (ik ben, jij ben(t), hij is) 'em. |
3) | dat is, was (h)em. Dat zal 'em zijn. |
In onderscheiding van 1. is het bij 2. (bij kinderspelen) en 3. alleen mogelijk voor de 3de persoon mannelijk enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord.
Hoe deze zeldzame afwijking moet verklaard worden, is moeilijk te zeggen. Er zal mogelijk een analogische verschuiving in zitten; maar in aansluiting waarbij? Of is het misschien ontstaan door een slechts vaag gevoel, dat het werkwoord ‘zijn’ hier toch wat anders is of doet dan gewoonlijk (dit overigens duidelijker in 2 en 3 dan in 1)? Of deed zich hier alleen de sterke behoefte gelden aan nadruk? Vgl. ook uitdrukkingen als jou leelijkerd, dat je bent! Er bestaat toch ook, als wij ons niet vergissen, naast deze ongewone manier, de gewone: Als ik je, ze (zoowel enkel-als meervoud) was (niet: hij); maar dan met den klemtoon op ik, niet op je enz.
Twee dingen staan een verklaring vooral in den weg: 1) In de geschiedenis der pronomina (persoonlijke niet het minst) zijn vorm- en functieverschuivingen in bonte verscheidenheid te constateeren; ook de tegenwoordige dialecten hebben daarin nog allerlei opmerkelijks; het is bekend dat de vorm: hun hebben, voor: zij hebben, hier en daar in Zuid-Holland voorkomt. Prof. Overdiep vermeldt ook nog als Zuid-Hollandsch: hem hèt-et gedaan (en: zijn hèt-et gedaan). 2) Voor een ouder gebruik van de besproken