| |
| |
| |
Van onze leden.
Gelieven.
Constructies met het werkwoord ‘gelieven’ zijn in de handelscorrespondentie helaas zeer geliefd. ‘U gelieve ons de bijlage dezes te retourneeren’ enz. Heb ik het goed dat ‘U’ in dezen zin den derden naamval heeft? Zoo ja, hoe absurd is het dan om op chèques te drukken ‘de heeren Jansen & Co. gelieven te betalen’ inplaats van ‘den heeren Jansen & Co. gelieve te betalen’.
Aldus een lezer. Wat valt er over deze kwestie te zeggen? Het staat vast, dat de geciteerde formule zeer gebruikelijk is. Laat ons zien wat het Wb. d. Ned. Taal daaromtrent opmerkt.
‘Gelieven’, onzijdig (onovergankelijk) en bedrijvend (overgankelijk) werkwoord. Van een in onze taal op zich zelf ongebruikelijk Lieven met het voorvoegsel Ge- als versterkende partikel. Het grondwoord ‘lieven’, waarvan gelieven is afgeleid, moet etymologisch wel onderscheiden worden van lieven hd. lieben, beminnen. Het laatste is een afleiding van lieve, hd. liebe, liefde; het eerste van het bnw. lief in den zin van aangenaam. Lieven, gelieven, als bedrijvend werkwoord, was dus oorspronkelijk: lief doen zijn, aangenaam maken, doen behagen. Daarnevens echter ontstond later de opvatting van: lief achten, aangenaam vinden, goedvinden, die thans bij ons de gewone is. Als onzijdig werkwoord staat gelieven gelijk met: lief, aangenaam zijn, behagen: de reeds in het middelnederlandsch gebruikelijke beteekenis. In dien zin komt echter het grondwoord lieven niet voor.
Gelieven in onzijdig gebruik. 1) Met een zaak, t.w. een handeling als onderwerp, en een persoon in den derden naamval: lief zijn, aangenaam zijn, behagen. Thans in Noord-Nederland niet meer in gebruik, en door ‘believen’ vervangen. ‘Wat geliefd' u, mijn Heere? Siet u Dienaer bereyt.’ (Bredero) ‘Als (zoo) 't u gelieft’, beleefdheidsterm bij het doen van een verzoek. Thans: als 't u belieft. Veelal met het onderwerp uitgedrukt in een onbepaalde wijs met te, t.w. wanneer het een handeling te kennen geeft van den persoon, die in den derden naamval is aangewezen. ‘Ghelieftet u, mijn Lief, met believen van den Koningh Te reysen uyt het Hof, na u Heer Vaders woningh?’ (Bredero). 2) Met een persoon als onderwerp en een ander persoon in den derden naamval: Iemand lief zijn in doen of laten, hem ter wille zijn, hem believen; dit laatste thans het gewone woord. ‘Ik weet zeer wel, dat het mijn belangen is haar' Ouderen in alles te gelieven.’ (V. Effen).
Gelieven in bedrijvend gebruik. Met een persoon als onderwerp. Iets, t.w. een handeling, lief achten, aangenaam vinden en dus Goedvinden, willen. Met het object uitgedrukt in de onbepaalde wijs van een werkwoord met ‘te’. ‘Een knegt kwam vraagen: of ik niet eens geliefde uit te ryden?’ (Leev.) In samengestelde tijden wordt het verl. deelw. in deze verbinding vervangen door de onbepaalde wijs. ‘Meer dan myne pen onderneemt uit te drukken, ben ik vereerd en gesticht door den brief, welken gy my hebt gelieven toe te zenden.’ (Leev.) Inzonderheid in de gebiedende of aanvoegende wijs, om in beleefden vorm te bevelen of te verzoeken hetgeen door den volgenden infinitief wordt te kennen gegeven. ‘Myn Heer uw zoon heeft des accès. Hy gelieve daar echter niet uit te besluiten, dat dit zijn oogmerk zoude begunstigen.’ (Leev.) ‘Mijnheer de Schout, gelief wat luider te spreken!’ (Schimmel).
Zeer gewoon is de uitdrukking UEd. gelieve, of bij verkorting enkel ‘gelieve’, gevolgd door een onbepaalde wijs met te, bij bestellingen, opdrachten, verzoeken enz. in het maatschappelijk leven. ‘Gelieve mij de ontvangst dezes te berichten.’ ‘Gelieve te betalen enz.’ (formule op handelspapier waarbij men wordt uitgenoodigd een bedrag te voldoen.)
| |
Ambacht.
‘Hetgeen U in het Juni-nummer over het woord Ambacht schrijft, geeft mij aanleiding U er aan te herinneren, dat dit woord in de hoogere beteekenis nu nog voortleeft in de titels ‘Ambachtsheer’ en ‘Ambachtsvrouwe’. Koningin Emma was bv. Ambachtsvrouwe van Baarn en Soestdijk. Verder wordt in Twente onderscheid gemaakt tusschen: Stad Almelo en Ambt Almelo en Stad Delden en Ambt Delden, waarbij onder Ambt verstaan wordt het platteland rondom de genoemde steden. Waarschijnlijk zijn dit oorspronkelijk ook Ambachtsheerlijkheden geweest, waarin zich later als centrum de steden van dien naam gevormd hebben. De titel Ambachtsheer zal wel uit het middeleeuwsche leenstelsel afkomstig zijn.
A.D.
- Zooals wij hebben opgemerkt, was Ambacht in het Mnl. zeer gewoon in den zin van het rechterambt, als bediening van den ambtenaar wien de uitoefening der rechtsmacht en de waarneming der rechten van den landsvorst waren toevertrouwd. ‘Judiciariam potestatem in Alcmere, quae “ambacht” vocatur Teotonice’, leest men reeds in een oorkonde van 1083. Daar het woord oorspronkelijk de rechterlijke bediening of het rechterlijk ambt in 't algemeen beteekent, vindt men het somtijds gebezigd, waar van hooge rechtsmacht (in halszaken) sprake is. Doch gewoonlijk wordt met ambacht de lagere rechtsmacht bedoeld, die men in Holland, Vlaanderen en Brabant het ‘dagelijcx gerechte’ noemde, en die door een schout, amman of meyer uitgeoefend of ‘bedreven’ werd. Toen nu, bij de uitbreiding van het leenstelsel, de rechterlijke bediening of het schoutambt veelal in leen placht gegeven te
| |
| |
worden, en de daarmede beleenden allerlei heerlijke rechten wisten te verkrijgen, die oorspronkelijk tot de grafelijkheid behoorden, werd ‘ambacht’ - vooral in Holland en Vlaanderen - de benaming eener plattelands heerlijkheid met lagen rechtsdwang of ‘dagelijcx gerechte’, ook ‘ambachtsheerscap’ of ‘-heerlijcheit’ geheeten, tegenover de vrije en hooge of halsheerlijkheden, die ook den hoogen rechtsdwang bezaten. Zoo beleende de landsheer zijn gunstelingen met ‘dat ambacht’ of ‘dat gerechte van den ambachte’ van deze of gene dorpen; niet zelden bv. werd de grondeigenaar of bedijker eener streek lands met het ‘ambacht’ beleend en daardoor tot ‘ambachtshere’ verheven. Zeer geleidelijk werd nu de naam door overdracht ook op het grondgebied of de landstreek overgebracht, waarover de rechtsban van den ambtenaar zich uitstrekte, vooral toen, door de bovengenoemde ontwikkeling, het ‘ambt’ tot een ‘heerlijkheid’ was geworden. Op die wijze werd ‘ambacht’ de benaming van: Een rechtsdistrict, elke plattelandsche afdeeling, die door een afzonderlijken schout (amman of meyer) berecht en beheerd werd; ook ‘schoutambacht’ geheeten, waarvan ‘ambacht’ eigenlijk de verkorting is.
Onder ‘vrije ambachten’ verstaan wij ambachten, die vrij waren van 's Graven beden en schotponden. De Geer, Houtrijk, Polanen en Raasdorp waren zulke vrije ambachten.
| |
Geslachtsnamen aan de plaats van herkomst ontleend.
Onderscheidde men iemand van zijn naamgenooten door toevoeging van zijns vaders naam, door het noemen van een lichamelijk kenteeken of bijzondere karaktertrekken, door aanduiding van zijn beroep of werkzaamheid, zeer voor de hand liggend en daardoor telkens en telkens toegepast was het ook, de plaats of streek te noemen vanwaar hij, van vreemden oorsprong zijnde, gekomen was. Die wijze van doen heeft een zeer groot aantal familienamen doen ontstaan; pleknamen noemt men ze, eigenaardig, in Zuid-Africa.
Het is duidelijk dat bestudeering dier laatste soort van namen licht kan doen opgaan op aardrijkskundig-historisch gebied. Een voorbeeld. Mij bezig houdende met enkele Nederlandsche geslachtsnamen ontleend aan plaatsen in West-Duitschland, werd ik er door getroffen dat hun aantal zoo buitengewoon groot is; men zou haast zeggen dat er in Oost-Friesland, Westphalen en Rijnland nauwelijks een stad of dorp ligt, waaraan niet een Nederlandsche familienaam ontleend is. Onmiskenbaar wijst dat op een sterke migratie uit die streken naar de lage landen van Holland. Vooral in de 17e en 18e eeuw heeft ons land een sterke aantrekkingskracht geoefend op de bewoners der aangrenzende streken van Duitschland. Hieronder volgt een lijstje van namen die op genoemden Westduitschen oorsprong wijzen; meermalen zijn ze op typische wijze verhollandscht. Op volledigheid boogt de opsomming geenszins. Van Em(b)den - Leer - Bremen (ook: Bremer) - Oldenburg - Aurik (of van Aurich) - Lingen - Norden - Kloppenburg - Greven - Benthen (Bentheim) - Tekelenburg (Tecklenburg) - Osenbruggen (Osnabrück) - Melle - Warendorf - Koetsveld (Coesfelt) - Groenau - Ogtrop (Ochtrup) - Munster - Elten - Emmerik - Rheidt - Anholt - Rees - Kranenburg - Heinsberg - Kleef - Rijnberk - Meurs (Mörs) - Orsoy - Calcar - Gulik - Santen (Xanten) - Goch - Ravensberg - Lennep - Creveld - Erkelens - Gimnich - Gelder - Randeraat - Wassenberg - Wezel - Viersen - Ketwich - Dusseldorp - Essen - Stralen - Galen - Aken - der Kellen - Kempen - Keulen - Zoolingen (Solingen) - Wermeskerken (-kirchen) - Mullem (Mühlheim) - Duren - der Hagen - Doortmond (Dortmund) - Verdenius (zoo noemde zich ongetwijfeld eens een klassiek aangedane immigrant uit Verden). In het Juni-nummer van Amstelodamum trof ik een artikel aan dat wijst op vroegere betrekkingen tusschen Holland eenerzijds en het Bentheimsche en Munsterland andererzijds. Het vertelt van Amsterdamsche gevelsteenen met opschriften als ‘T. Kasteel van
Bentem’, ‘Int Huys te Bentem’, ‘De Stadt Schuterop 1711’. Laat ons er ‘Die Port van Cleve’ aan toevoegen. Volgens bedoeld artikel waren er in 1808-1829 nog 50 personen in Amsterdam die het burgerrecht van Schüttorf bezaten. Wij hebben hier dus een aardige bevestiging van het boven besprokene.
d'A.
| |
‘Op’ de gracht.
Den Haag staat niet alleen, met zijn voorkeur voor het wonen op een plaats. Een lezer vermeldt dat wonen ‘op’ Batavia heel gewoon is; een andere, dat geboren Hilversummers volhouden ‘op’ hun plaats te wonen en dat men datzelfde verschijnsel ook te Hillegom kan waarnemen.
Dokkum bericht dat men daar zoowel ‘op’ als ‘in’ de Bronlaan of de Eelaan woont; daarentegen uitsluitend op de Groote of Kleine Breedstraat, nooit ‘in’. Een heel enkele maal ‘aan’ de Ooster-(Wester-)singel, bijna steeds ‘op’; ‘aan’ den Lageweg komt voor, maar er ‘op’ is veel gebruikelijker.
‘Op’ is het eenige voorzetsel bij ‘-straat’, als de straat kennelijk breed is (Breedstraat); ‘in’ bij nauwere straten (Nauwstraat, Boterstraat, Lange Oosterstraat).
‘Op de rivier’: Bergen-op-Zoom bewijst dus niet dat in het Nederlandsch op als de juiste uitdrukking voor ligging van een stad aan een water gevoeld werd - schrijft een lezer. Een dergelijk voorbeeld levert waarschijnlijk wèl de plaatsnaam Schin-op-Geul.
| |
| |
| |
Verdienen en waardig zijn
- Wat is (iets) verdienen? Door het bewijzen van diensten aanspraak verkrijgen op loon - hetzij in geld, eer, onderscheiding of welken vorm de belooning ook moge aannemen.
Waard(ig) zijn loopt hieraan vrijwel parallel: een arbeider is zijn loon waard; wie door zijn leven en werken aanspraak mag maken op achting, eerbied, is: achtingswaardig, eerbiedwaardig. Het zijn dus alle te begeeren zaken, die wij ‘verdienen’ of ‘waardig’ worden; dat spreekt wel haast van zelf: wij ploeteren niet om nog narigheid op den koop toe te krijgen. En al is het te begrijpen dat een vader, als hij zijn ongehoorzamen telg over de knie legt, hem ironisch toevoegt: wie wat verdient, die krijgt wat, of, als zijn spruit reeds op andere wijze zijn bestraffing is deelachtig geworden, opmerkt dat boontje om zijn loontje komt, - het blijft alevel raar dat wij zonder blikken of blozen spreken van: een handeling, die straf ‘verdient’, of een daad, die afkeurens‘waardig’ is. Want op die manier verliezen wij toch de begrippen ‘verdienen’ en ‘waardig zijn’ wel wat uit het oog!
| |
Slag.
‘Het woord hoefslag komt in het waterstaatsrecht voor met betrekking tot den plicht van een ingeland van een polder om een gedeelte van den weg (slag) waaraan zijn hoeve is gelegen te onderhouden. Een deel van een polderreglement is het hoefslagboek, waarin alle verplichtingen in natura (tot onderhoud van wegen, doch ook van dijken, duikers, sluizen enz.) zijn beschreven. In dit geval heeft hoef- (hoeve-) dus met den hoef van een paard niets uit te staan.
Mag ik hieraan nog een vraag verbinden? Ik meen dat het woord slag in de beteekenis van pad onzijdig is en zeg derhalve het Wassenaarsche Slag, het Frankenslag (in Den Haag), het duinslag. Is dit juist?
Is ook slag als deel van een trap (men spreekt van een trap van twee slagen als de trap uit twee deelen met verschillende richtingen bestaat) onzijdig?
a.w.
Het Wb. d. Ndl. Taal vermeldt niet minder dan 70 verschillende beteekenissen van slag. Eenige er van zijn: Rij van gestapelde voorwerpen. Vier in bepaalden stand ten opzichte van elkaar uitgeplante meekrapplanten. Een aantal rechthoekig geschikte turven, die den grondslag vormen voor een stapel. Perceel (in dit gebruik veelal onzijdig); van den bodem; van een dijk of weg; van hout, veldgewas enz. dat verkocht wordt. Elk der afdeelingen waarin bouwland met het oog op de vruchtwisseling verdeeld wordt. Met veel hout begroeide weide (in de Graafschap; in dit gebruik onz.) Wagenspoor: a) in een weg (nog gewestelijk in Z.-Ndl.); b) als weg. Verdieping in den bodem, waarin water blijft staan, drasland, plas (in Overijsel).
| |
Made-meduw.
Het in plaatsnamen als Alkemade, Hoogemade, 's Gravenmade voorkomende -made beteekent, zooals welbekend is, weide, hooiland. Andere vormen van hetzelfde woord zijn maat, mat, mede, miede, mey. In het Engelsch luidt het mead, waarnaast meadow staat, zooals naast eng. shade: shadow, naast middelnederlandsch scade: scaduwe, naast ndl. wade het (dichterlijke) waduw. Met het Engelsche meadow zou kunnen overeenstemmen een Nederlandsch maduw of meduw, en dit woord kunnen wij inderdaad in een plaatsnaam terugvinden, n.l. in Meeuwen, een dorp ten W. van Heusden in Noord-Brabant (N.G.N. II, 135). Dit dorp staat immers in 850 als Medua vermeld, in 1205 en 1392 als Medewen, in 1416 als Meduwen, in 1461 en 1560 als Meuwen. Ik neem aan dat de latere vormen in het meervoud staan, misschien in den datief-locatief; maar Medua? is dat een verlatiniseerd meervoud, een enkelvoud, of een oud-nederlandsche vorm? Ook ‘mede’ komt (N.G.N. III, 347) meest in het meervoud voor.
Merkwaardig zijn nog de vormen Medewijn, Meuwijn, Mewijn die voor 1450 vermeld worden en wel analogisch gevormd zijn naar namen als Delwijnen, Zinnewijnen, Herwijnen, Opijnen, Neerijnen, zonder dat de analogie echter zoover werd doorgevoerd dat -en achter den naam gevoegd werd. Men kan zich afvragen waarom midden 15e eeuw de -ijn vormen optreden, niet daarvóór noch daarná. Valt soms in dezen tijd de diphtongeering van -i- tot ij (ei) en heeft de algemeene òmspelling van -in- tot -ijn- ook -en hier tot -ijn doen worden?
P.A.D.
| |
Dam.
In Suriname is iedere plantage een polder, omgeven door dijken of dammen; het merkwaardige is dat men die dammen polders noemt en spreekt van voor-, achter- en zijpolder, in plaats van voor-, achter- en zijdam.
Dat het woord ‘dam’ gebruikt wordt in plaats van vijver ligt m.i. meer voor de hand. In alle droge streken tracht men het weinige water dat er valt zoo lang mogelijk vast te houden en zoo zuinig mogelijk te verdeelen. Tot dit doel legt men dammen aan, welke het water moeten tegenhouden en zoodoende ontstaan plassen, waaruit geput kan worden voor de irrigatie. Een goed Hollandsch woord voor zoodanig reservoir is er eigenlijk niet; van een vijver te spreken is niet geheel juist en dan komt men er licht toe den naam dam toe te passen op het water dat door dien dam wordt tegen gehouden.
Op onze droge - en Spaansch beïnvloede - Benedenwindsche Westindische eilanden doet men anders, men noemt daar die door een dam gevormde waterplas een ‘tanki’, naar het Spaansche-Portugeesche woord tanque, dat vijver beteekent. Hoezeer dat woord tanque, in andere
| |
| |
talen overgenomen, van beteekenis veranderd is, kan blijken uit: tankschip (door ons ten onrechte op zijn Engelsch als tenkschip uitgesproken), tankstation enz., ten slotte tank in de beteekenis van krijgswagen.
M-n
| |
Evacueeren.
Een woord dat wij thans allen kennen. Evacueeren, lat. (e)vacuare, leegmaken, van vacuus, leeg. Een stadsdeel kan dus geëvacueerd, leeggemaakt, worden. Kan men evacueeren ook toepassen op de bewoners, kunnen deze ‘geëvacueerd’ worden? Ja, want evacueeren heeft ook de bet. ‘verwijderen, wegzenden’ gekregen, bij ons, in het Engelsch, in het Fransch, en zelfs in het Latijn der Middeleeuwen. Wij kunnen dus spreken van de evacuatie van een regeeringsbureau, of zeggen: in deze straat wonen vele geëvacueerden.
Grappig doet het aan te hooren: ‘Kijk eens wat een bakfietsen; al die menschen zijn aan het evacueeren’, want hier wordt slechts bedoeld: verhuizen.
| |
In de pan hakken.
Een lezer voegt bij de werkwoorden, ten aanzien waarvan wij ons moeten afvragen of daarbij de datief of de accusatief behoort, ‘in de pan hakken’. Zegt men, vraagt hij, ‘ik ben in de pan gehakt’ of ‘mij werd in de pan gehakt’?
- Vat men ‘in de pan hakken’ op als: de hersenpan, het schedeldak inslaan, dan dient men te zeggen: mij werd de pan ingehakt, of: mij werd in de pan gehakt.
Maar vat men - met méér recht! - de uitdrukking op als: in kleine stukjes hakken en zoo geschikt maken om in de pan gestoofd of gebraden te worden, dan zal men zich niet lang beraden en met volle overtuiging zeggen: ik ben in de pan gehakt.
| |
Stelle.
In het nummer van Juni 1943 wordt een aardige verklaring gegeven van de naam Stelle. Daarnaast verdient wellicht de volgende Uw aandacht.
Een ‘stelle’ was in de Middeleeuwen een soort vluchtheuvel voor runderen en schapen, meestal met een groot bovenvlak waarin een put om drinkwater te verzamelen. Deze stellen kwamen voor op de onbedijkte gorzen, waaruit later de Z.H. en Zeeuwsche eilanden ontstaan zijn. Men vindt ze nog in vrij grooten getale op 16de-eeuwse kaarten aangeteekend. De familie-namen Hollestelle (o.a. van den bekenden Zeeuwschen historicus), Stel, Van der Stel, Van der Stelt, Stelman. Steltman, Stelboer en de plaatsnaam Stellendam zijn hiervan gevormd.
B-n
| |
Abonneeren
- Tot voor kort kwam in de brieven die wij ontvingen het werkwoord abonneeren slechts wederkeerend voor: zich abonneeren; in dezen vorm ook slechts kent Van Dale het woord. De belangstellende lezer abonneert zich op een tijdschrift; de administratie aanvaardt, boekt hem als abonné, verleent hem een abonnement, maar ‘abonneert’ hem niet.
In den laatsten tijd echter bereikt ons herhaaldelijk het verzoek om een belangstellende op ons blad te abonneeren. Waarom ook niet? Wel bezien kàn de lezer zich niet abonneeren: hij kan slechts den wensch uiten als abonné te worden opgenomen.
| |
Finantie.
In de beschrijving van een verblijf in de poolstreken uit omstreeks 1624 wordt verteld van ontmoetingen met ijsberen, hierin komt de uitdrukking voor: ‘wij sochten finantie om haer te moghen schieten’, en op een andere plaats: ‘ende deden groote finantie om eenighe te moghen krijghen’. Hoe komt dit woord thans geheel en uitsluitend te zijn overgegaan tot de beteekenis van: geldelijke middelen?
N-s
| |
Postzegel.
Ons beroep op de lezers om te komen tot het Nieuwgrieksche woord voor postzegel is niet vergeefsch geweest: γϱαμματοσημιον luidt het. Een lezer brengt het in verband met τὸ γϱαμμα en ῂ σῇμα, maar dit laatste bestaat niet: het is onzijdig το σημα. Het tweede lid zal wel το σημειον zijn: kenmerk, kenteeken. Het N. gri. woord zal denkelijk letterlijke vertaling zijn van hd. Briefmarke.
| |
Om.
‘In een boek dat ik onlangs las hinderde mij het voortdurend gebruik van het voorzetsel om, waar dit m.i. overbodig was; het bleek onmogelijk om aan water te komen - zij noodigden ons uit om hun gasten te zijn - men is er in geslaagd om enz. - besloten werd om enz. - geprobeerd werd om enz. - iemand die aanbood om enz. - noodig bleek om enz. - opdracht hebben om enz. - het viel moeilijk om het gezag te handhaven.’
M-n
| |
Haagsch?
Een Haagsch tramkaartje vermeldt, dat het geldig is voor een rit op het korttraject (!) Turfmarkt-Jozef Israëlslaan.
| |
Builden.
Gelezen achter het raam van een schrijfmachinewinkel: ‘Vraagt prijsopgaaf voor het rebuilden of reviseeren van Uw oude machine.’
d'A.
| |
‘Op’ de gracht
- Ook in Rotterdam kwam het verschijnsel voor. Men woonde daar ‘op’ de Hoogstraat, hetgeen te verklaren zou zijn omdat dit een zeedijk was, maar ook op de Kipstraat en op de Botersloot, die beide laaggelegen waren.
j.t.
|
|