Nederlandsche geslachtsnamen
Geslachtsnamen, ontleend aan huisnamen, gevelteekens en uithangborden; aan dieren- en plantennamen.
Laurens Jacobszoon woonde op het Water (Damrak) in een huis waar ‘de Gouden Reael’ (een muntstuk) uithing. Dies noemde hij zich Laurens Reael, en deze bijnaam ging als geslachtsnaam op zijn nakomelingschap over. Jan Laurenszoon woonde in het huis De Spieghel en werd dus genoemd - en noemde zich - Jan Laurenszoon Spieghel. Claes in de Gulde Hant, Jan in 't blaeuwe Paert, Wouter van den Arend, Wolter uyt de dry duyfkens, Jan van der Bijl, Van de Wijnpersse, Van der Swaen, Van der Ploeg, Van de Vijsel...
Heraldische figuren waren, vooral in de middeleeuwen, als huisteekens veel in zwang; vandaar de namen Schilt, Beerepoot, Van der Vlugt, Kroon, Lans, Piek, Pijl. Namen aan allerlei gereedschap ontleend: Klinkhamer en Voorhamer, Beitel en Voorbeytel, Schaaff, Zaag en Spyker. Aan herbergen, waar gelegenheid is om paarden te stallen, hangt dikwijls ‘De Roskam’ uit. Daaraan herinnert wel de geslachtsnaam Roscamm, Roskam. Als ontleend aan huisteekens mogen verder gelden: Bas, Bazuin, Kolff, Bontenbal, Teerling, Roozenkrans, Guldenarm. De Amsterdamsche makelaar Lourens 't houten Aangezicht ontleende zijn naam niet aan zijn uiterlijk, maar aan het uit hout gesneden manshoofd, dat aan zijn gevel prijkte.
Groot is het aantal van geslachtsnamen, die eigenlijk de namen zijn van verschillende dieren. Sommige mogen werkelijk betrekking hebben op het dier zelf, eenige ontleend zijn aan oude mansnamen, die gelijkenis hadden met dierennamen - Haro bv. en Fosse, Lew, Catto, Hundo, Bocco, Hraven - verreweg het grootste deel er van is oorspronkelijk aan huisnamen ontleend: Claes in de Cat, Fredrik Sieuwertszoon in den Haen, Jan in 't blaeuwe Paert, Barend Janszoon in den engelschen Dog, enz.
Huge Spierinck was schepen van de stad Heusden, Jan de Beer in het dorp Oud-Heusden, Jan de Wolf in het dorp Eethen; Heindrick Blieck was pastoor van Capelle, Gerrit Mol ‘gaermeester’ te Bleskensgraaf, enz. allen ten jare 1514. Casen de Haene leefde in 1127. Het aantal huisnamen aan dierennamen ontleend, is legio: Leeuw, Calkoen, Kikkert, Reecalf, Blaeuwpaert, Baars, Steur, Haay, Rog, Paling, Maeckereel, Cabeljau, Buizerd, Sperwer, Exter, Koekoek, Kraai..., te veel om op te noemen. Onze vriendin Kaat Mossel echter ontleende haar naam werkelijk aan het schelpdier: zij was keurster op de Rotterdamsche vischmarkt.
Bij de geslachtsnamen aan het plantenrijk ontleend, vinden wij er eveneens vele, afkomstig van huisnamen. ‘Het huis onder de linde’, ‘bij de eiken’, ‘bij den peereboom’. De Karseboom, de Sparreboom, de Akerboom, de Roos, de Lelie, de Oranjeappel, de drie Rapen, het Klaverblad. Daarentegen kregen andere lieden een bijnaam, die later vaste geslachtsnaam werd, omdat zij producten uit het plantenrijk afkomstig verkochten. Hein de wortelenboer werd al spoedig Hein Wortel genoemd; Bartel, die handelde in granen en zaden, noemde men Bartel Coolsaet of Barthold Rogge; Krijn, het gooische boertje, die in het najaar zijn lange witte rapen ter markt bracht, kende men slechts als Krijn Langeraap.
Ook hier ontmoeten wij vele namen met Van, Van der of Ver, Onder en Over: Van Eik, Van Haegedoren, Van der Flier, Van der Els, Verbuecken, Onder- en Overdelinden enz.
Als aanhangsel tot deze groote groep van geslachtsnamen aan boomen, hout, bosch en woud ontleend, mogen hier nog vermeld worden de meer algemeene geslachtsnamen Van den Bosch, Van 't Wout, Van Houte, Op 't Holt, Bosscha, Loman enz.