[Vragen]
‘Is het “functionnaris” of “functionaris”? Ik zie dit woord herhaaldelijk verschillend gebruikt.’
§§ - Wij geven de voorkeur aan functionaris. Het woord is wel - vrij laat - uit het Fr. fonctionnaire in 't Ndl. gekomen, maar is - zooals met zoovele uit het Fransch ontleende woorden gebeurd is - min of meer gelatiniseerd, en rechtstreeks in verband gebracht met functio, welks stam op -on uitgaat (acc. functionem).
Vgl. pensionaris (bij Lat. pensio), dat een veel oudere ontleening is, uit middellatijnsch pensionarius, en in het Middelnederlandsch voorkwam als pensionarijs (ij = i): 1) lijfrentetrekker, 2) wat Hooft noemde: loontrekkend raadsman (van een vroedschap). We kunnen verder nog vergelijken: actionaris (bij: actio) en auctionaris (auctio). En voor den uitgang -aris, beantwoordend aan middellatijnsch -arius en (of) Fransch -aire: bibliothecaris, jubilaris, titularis, secretaris, archivaris.
‘Men gebruikt hier ondershands voor het bijwoord, en onderhandsch (geen s in het midden) voor het b. nw., zonder hiervoor motieven te weten. Hoe komt die s eigenlijk in het midden?’
§§ - Dat onderscheid is juist; zie het Wb. d. Ndl. Taal op beide woorden. Het bijwoord met - s - s is analogisch gevormd naar ouderwetsche verbindingen, waarin die eerste s terecht voorkwam: binnen(buiten)slands, binnensmonds, binnenshuis, binnensjaars; binnen en buiten regeerden oudtijds den genitief. De adjectieven zijn afleidingen van binnenland, buitenland, onder(de)hand, in bet.: in het geheim, privatim geschiedend tusschen twee personen, niet openbaar. Overigens hadden Hooft en Huygens ook wel het adjectief: binnensmondsch. ‘'t binnensmondsche steenen’ (Hooft); ‘mijn binnens-mondsche seggen’ (Huygens).
‘Wat heeft “tegenwoordig” met “woord” te maken? Ik begrijp wat “tégenwoord” uitdrukt, maar zie geen verband tusschen dit begrip en dat van aanwezig zijn.’
§§ - Dit -woord is niet het ‘woord’ dat hier bedoeld wordt, fr. mot, lat. verbum. Het is een - niet afzonderlijk gebezigd - bnw., dat ‘gekeerd’ uitdrukt; verwant, zegt het Wb. d. Ndl. Taal, met -waart(s). De oorspronkelijke beteekenis van ‘tegenwoordig’ is: naar - toe gekeerd.
‘Hoe zijn wij aan het woord plunje, voor oude kleeren gekomen?’
§§ - Plunje wordt niet bepaald in de bet.: oude kleeren gebruikt; de zeeman spreekt van zijn plunje-zak. Wel is het een eenigszins geringschattend woord; een deftige kleermaker zal er niet licht toe komen te adverteeren: plunje naar maat. Plunje is een nevenvorm van plunder, een oud woord, dat beteekende: beddegoed, later: huisraad, kleeren, boeltje, inboedel. In ‘plunderen’ vinden wij het woord terug: van zijn boeltje berooven.
‘Plunderen’ heeft zich door ontleening verbreid; Engelsch: to plunder, Deensch: plyndre, Zweedsch: plundra.
‘Wat de Duitschers “Trinkgeld” noemen en de Franschen “pourboire”, heet bij ons gemeenlijk fooi. Wat is dat voor een woord, uit welke taal hebben wij dat?’
§§ - Uit mnl. foy(e), voy(e) dat ‘afscheidsmaal, -dronk, -feest’ beteekent, en in oudere bet.: ‘reis weg’. ‘Symposium viae causa’ bij Kiliaen. Hieruit heeft zich de bet.: ‘afscheidsgeschenk’ ontwikkeld, en deze heeft zich uitgebreid tot: gift voor bewezen diensten, thans bepaaldelijk: gift die men aan ondergeschikte personen voor kleine diensten of op gezette tijden schenkt.
‘Wat is de afkomst van het woord schrobbeeren?’
§§ - Schrobbeeren komt van ‘schrobben’; mnl. scrobben, ‘krabbelen, wroeten, schrapen’ = mnd. schrubben, schrobben: ‘krassen, wrijven, schuren, schrobben’. Deensch, noorsch: skrubbe, zweedsch: skrubba, eng.: to scrub.