Nederlandsche geslachtsnamen
Namen van aardrijkskundigen oorsprong.
Namen van algemeen aardrijkskundigen aard zijn er vele: akker, baan, beek, berg, bosch, brink, broek (moerassig land), brug, burg (borg), dal, dam, diep, donk, duin, dijk, einde, gaarde, geest(grond), gracht, heide, hoek, holt (hout), horst (klein, dicht begroeid bosch), kamp, kuil, laan, loo, marsch, meer, moer(as), ode (onontgonnen plaats), oort, poel, put, sloot, sluis (sîl, zijl), stein (steen), tuin, vaart, veen, veer, vliet, voort, water (a, aa), weert, weg, weide, werf, wiel (klein meertje), woud (wold), en nog vele meer.
Ook bij deze namen ontmoeten wij er vele met van of ‘ver’ (= van + verbogen lidwoord: der), en met: aan, achter, binnen, buiten, bij, in, onder, over, te, ten, ter, toe, uit (uut, wt), voor.
Tot de groep namen van aardrijkskundigen oorsprong behooren ook die op ‘siek’: Braakensiek, Wellensiek en dgl. Dit ‘siek’ is n.l. de Nederlandsche transscriptie van hd. sieg of sieck, dat ‘laag, vochtig oord’ beteekent.
In sommige van onze namen leeft de herinnering voort aan plaatsen, wier namen wij nauwelijks meer kennen: Aalbertsberg, Blijdenstein, Diepenhorst, Remmerswaal, Rodenburg, Tetterode... Aalbersberg is de oude naam van ons tegenwoordig Bloemendaal, Tetrode die van Overveen; het stadje Aardenburg in Vlaanderen heette vroeger Rodenburg; Ouddorp op Goeree: Diepenhorst. Rommerswaele, ook genoemd Roemerswaal en Reymerswael is verzwolgen door het water der Ooster-Schelde.
Een klooster van Benedictijner monniken bij Runen in Drente droeg den naam Blidestat (de blijde stede), ter blider steden, ter blider steên, later Blidensteen en Blijdenstein. Deze naam is overgegaan op het dorp dat rondom dit klooster ontstond (ons tegenwoordig Runerwolde), en leeft nu nog voort in den naam van een geslacht.