komen (zooals b.v. in: wij zullen het kind Jan Willem noemen). Wij vatten dan ‘welkom’ op als: vriendelijke, blijde ontvangst (of begroeting), en ‘heeten’ als verklaren, verzekeren. Mocht echter deze opvatting bij niemand of bij slechts enkele anderen weerklank vinden, en veel algemeener nog het gevoel aanwezig zijn, dat ‘welkom’ bepaling van gesteldheid is: naar wensch gekomen, en ‘heeten’ eenvoudig ‘noemen’ beteekent, dan hebben wij geen recht - dat erkennen wij - zulk een bijzondere opvatting voor te staan tegen taalgeschiedenis en heerschend taalgevoel in.
Een ander geval hebben wij weer, wanneer de accusatief niet uitgedrukt is; dan kan een neiging bestaan om den datief tot accusatief te laten worden, waarbij zelfs ook wel eens een passieve constructie gebruikt wordt. Vooral wanneer er transitieve synoniemen daarnaast bestaan. Prof. Overdiep noemt dat in zijn grammatica (§ 229) transitiveering van een werkwoord. ‘De Hollander zegt zelfs - zoo lezen wij daar -: Door wie werd hij opengedaan?’ Ongetwijfeld bedoelt de schrijver dit waargenomen taalverschijnsel geenszins ter navolging aan te bevelen. Denkelijk is ‘de Hollander’ ook niet op te vatten als: vrijwel alle Hollanders. Wij althans zijn veel meer geneigd te zeggen: mij werd opengedaan, dan: ik werd opengedaan. Klinkt dit sommigen Hollanders te statig: mij werd...? Bijbeltaal? Maar het Wb. d. Ndl. Taal geeft ons een citaat uit Busken Huet's Land van Rembrandt: ‘Hem wordt opengedaan door eene... meid, wie hij vraagt enz.’
Zeker, als wij ‘opendoen’ opvatten als synoniem met: ontvangen, binnenlaten, dan is de vorm: ‘ik werd’ te begrijpen. Maar daarom ook te verdedigen? Tout comprendre, ce n'est pas tout pardonner. Op het gebied der taal evenmin als op dat der zeden!
In Prof. Overdiep's grammatica vinden wij, als ook wel te hooren in Holland: wij zijn erg plezierig gezelschap gehouden door Pietje (waarbij ‘bezighouden’ naar de meening van den schrijver invloed zal hebben gehad). Ook dit ‘Hollandsch’, hoe leerzaam ook voor taalwaarnemers, zal wel niemand gaarne tot voorbeeld voor beschaafd taalgebruik willen stellen!
Wij zeggen: mij werd getoond, gewezen; het zou ons echter niet verwonderen iemand, in zijn verontwaardiging, te hooren zeggen: ‘ik werd gewoon de deur gewezen’. Maar in verontwaardiging doet men wel eens meer rare dingen. Gedachteloos, en slordig, zal wellicht iemand zeggen: ‘hij werd uitgeleide gedaan’, terwijl wij allen gevoelen dat het dient te zijn: hem werd uitgeleide gedaan. Het zelfst. nw. uitgeleide is hier onderwerp.
Maar: ‘hij werd op zijn plicht gewezen’, in plaats van: hem werd...? Hier is de zaak moeilijker. Onderrichten van, herinneren aan, opmerkzaam maken op, indachtig maken aan, bepalen bij: zij hebben alle den persoon in den accusatief, en kunnen dezen tot onderwerp maken in een passieven vorm. Vooral herinneren kan men goed met wijzen vergelijken: iemand of zich (datief) iets (accusatief) herinneren, naast: iemand (accusatief) aan iets herinneren. Wij worden - niet: iets, maar: aan iets herinnerd; wel kan ons (datief) een afspraak (nominatief) herinnerd worden. En wijzen kan van ouds reeds synoniem zijn van die alle. Zoo beschouwd, zullen wij bij wijzen op - den persoon in den accusatief geplaatst moeten achten. En dus het persoonlijke passief gerechtvaardigd moeten vinden: zij werden op hun plicht gewezen; zij werden er op gewezen, dat... Er op vervangt toch ‘op het’ als voorloopig ‘oorzakelijk (of: voorzetsel-)voorwerp’, dat wezenlijk in den bijzin met dat... tot uitdrukking komt.
Wij zeggen: den aanwezigen wordt aangeraden, en niet: de aanwezigen worden. Wij zeggen ook: den heeren wordt verzocht niet te rooken, en niet: de heeren worden verzocht... Maar Prof. Overdiep keurt in dit laatste geval onze zegswijze bepaald af, als onnatuurlijk, en dus moeten wij hier bakzeil halen. Maar Prof. Cosijn, volstrekt geen star conservatief in taalzaken, erkende dit passief nog alleen bij de constructie met zulk een voorzetsel-voorwerp: ik word daarom verzocht, mij wordt dat verzocht. Hij onderscheidde in zijn Syntaxis (5e dr. 1881): iemand (datief) iets verzoeken, van: iemand (acc.) om iets verzoeken; en hij maakte dergelijke onderscheidingen bij vragen (naar), onderwijzen (in). Deze werkwoorden hebben verschillende beteekenis, zegt hij, naar gelang zij een persoons- of een zaaknaam als lijdend voorwerp bij zich hebben. Hetzelfde ziet hij bij: den dokter (dat) de rekening (acc.) betalen, en: den dokter (acc.) betalen. In het passief levert dit op: ik word betaald, mij wordt iets betaald; mij wordt dit verzocht, ik word daarom verzocht; ik word naar iets gevraagd, mij wordt iets gevraagd. Bij werkwoorden, waar geen persoon als lijdend voorwerp mogelijk is, kan ook de persoonsnaam niet het onderwerp van het passief zijn: ‘ik word bericht’ is wantaal, oordeelt Prof. Cosijn.
Niettemin: de heeren worden verzocht, men wordt verzocht, met een volgenden infinitief, is thans een zeer gebruikelijke zegswijze, ook in beschaafd taalgebruik; zij heeft recht op erkenning verkregen. Hoe is het daartoe gekomen, kan men vragen. Wel zeer waarschijnlijk door vermenging der beide constructies, door vervanging van den infinitief met om te, door dien zonder om. Laat ons vergelijken: 1. den leden wordt een flinke bijdrage verzocht tot dekking van het tekort; 2. den leden wordt verzocht, flink in de beurs te tasten... 3. de leden worden verzocht om een flinke bijdrage... 4. de leden worden verzocht om flink in de beurs te tasten...