Nederlandsche geslachtsnamen
Namen, ontleend aan ambten, bedrijven, handwerken, enz.
Wij hebben reeds kennis gemaakt met geslachtsnamen die de aanduiding van een beroep, bedrijf of ambt bevatten. Deze groep is heel talrijk; wij ontmoeten er bakkers, bleekers, brouwers, herders, houtzagers, jagers, kleermakers, kramers, kuipers, metselaars, molenaars, pottenbakkers en steenbakkers, schippers, schoenmakers, smeden, visschers, wagenmakers, zwaardemakers, en velen meer.
Aan het landbouwbedrijf ontleend zijn namen als Landman, Bouwman, Akkerman, Havermans, Rogmans; Veenboer, Turfboer, Wortelboer, Polderboer, Molkenboer en dgl.
Dat Vendrix: zoon van den vaandeldrager beteekent is wel te begrijpen. Wat een man uitvoert die naar zijn beroep Latynhouwer geheeten werd, beken ik niet te weten, zegt Winkler. Is de onderstelling te gewaagd, dat deze man zich had toegelegd op het houwen van ‘lateien’ (latei: bovenafsluiting van een deur- of vensteropening)?
Smoutmakers kan beteekenen: des moutmakers zoon, ofwel: zoon van den smoutmaker (= vetsmelter). Sweerts wil ongetwijfeld zeggen: zoon van den weert, den waard, den kastelein. In oude stukken ontmoeten wij een man die den naam