| |
| |
| |
Van onze leden.
Verbindings-‘s’.
Het komt helaas wel eens voor dat men niet tevreden over ons is; dat wij het een lezer niet naar den zin gemaakt hebben. Een herhaaldelijk voorkomende klacht is, dat wij ‘niet precies zeggen waar 't op staat’. Daar hebben wij niets aan - heet het dan wel eens -, aan dat ‘het kan vriezen, het kan dooien’; zegt U eenvoudig hoe het moet, dan weten we het. Dat is voor U en voor ons gemakkelijk; U hoeft dan ook niet zoo te redeneeren.
Inderdaad, dat zou gemakkelijk zijn, voor den lezer, èn voor ons; jammer alleen maar, dat het niet altijd gaat: de taal is nu eenmaal geen rekensom, met maar één goede oplossing.
Zoo is het nu weer die verbindings-s in samengestelde woorden, waaromtrent wij de lezers te zeer in het duister hebben gelaten. Van verschillende kanten vraagt men dienaangaande om duidelijke, afdoende regels.
Zooals wij vroeger reeds gezegd hebben is deze verbindings-s het veelvuldigst - en begrijpelijkst, als 2e naamval - bij samenstellingen van twee substantieven: mansbroek, oorlogshaven. Veel minder komt zij voor in samenstellingen van substantief + adjectief, behalve dan in de gevallen, waarin het adjectieven betreft die den genitief regeeren (kunnen): begeerenswaard, levensmoede. En het minst gewoon, waar het eerste lid een werkwoordelijke stam is. Dáár zal men òf valsche analogie, òf welluidendheidseisch te onderstellen hebben (als in: scheidsman, leidsvrouw). Achter een adjectief komt de s voor, waar een oude bijwoordelijke bepaling in den genitief tot een eenheid is geworden: goedsmoeds, blootshoofds, heelshuids.
Bij een nieuw-gevormde samenstelling zal men ter wille van de duidelijkheid de verbindings-s gaarne toepassen: oudheidskunde; is het woord echter algemeen gangbaar geworden, dan kan - en zal dus - deze -s- wel verdwijnen: oudheidkunde.
Waarom - vraagt een lezer - schrijft men: inkoopsprijs, maar verkoopprijs. Waarom, vragen wij, neemt onze lezer als vaststaand aan, dat ‘men’ deze onderscheiding maakt? Het Wb. d. Ndl. Taal spreekt van: inkoops- en verkoopsprijs, beide met s.
Het verschil in toepassing van de s zou hier overigens verdedigd kunnen worden: in het eene geval is het eerste lid een zelfst. naamw., in het tweede een werkwoordelijke stam. (Zoo tenminste hoogstwaarschijnlijk in dit geval. Want bij het zelfst. naamw. komt lang niet altijd de -s- voor, en zoo kan men menigmaal twijfelen of men met een zelfst. nw. of met een werkw. stam te doen heeft: bv. bij ‘strijdvraag’.)
De keuze kan bepaald worden: ten eerste, doordat men in het eene geval meer aan het substantief zal denken, in het andere meer aan het werkingswoord; en ten tweede: het verschil ligt gegeven in het voorbeeld of de voorbeelden, waarnaar men het woord vormt. Dit laatste zal wel de meest voorkomende oorzaak zijn.
Stel een huisvrouw spreekt van uitverkoopsprijs en de winkelchef van uitverkoopprijs (zonder s). Dat kan voorkomen als de eerste bedoelt: den prijs bij dezen of dien uitverkoop, en de winkelchef denkt aan: den prijs, waartoe hij een artikel wil uitverkoopen (opruimen).
Men zegt: inkoops-, aankoopsprijs, maar: koopen verkoopprijs. Echter, zooals wij gezien hebben, is ook verkoopsprijs mogelijk.
Verkoopprijs kan gevormd zijn naar analogie van koop-prijs. Huur- en verhuur-prijs liggen in dezelfde sfeer. Koopen en verkoopen, koop en verkoop zijn zeer gewone, frequente verbindingen. Maar in de meeste gevallen zal men niet met zekerheid kunnen zeggen, wat de keuze op deze of die analogie deed vallen. Er moet altijd een voorkeur zijn geweest, maar den grond daarvan zal men zich doorgaans niet klaar bewust geweest zijn. Het wisselvallige daarin wordt heel duidelijk in verschillende keus van voorbeeld, van vormtype in verschillende talen, en ook in verschillende perioden, ja soms gelijktijdige lagen van één taal. In de middeleeuwen (wij putten zooals men bemerkt weer uit: Samengestelde naamwoorden in het Nederlandsch, van het lid van onzen Raad, Dr. Jacoba H. van Lessen:) zei men: hontdage, kalfvel, stadrecht; later: hondsdagen, kalfsvel, stadsrecht. En in dialect heeft men soms een andere vorming dan in de algemeene landstaal.
| |
Service.
De advertentie-afdeeling van ons uitgeversbedrijf werd al in 1932 herdoopt in ‘Service- en Advertentie-Afdeeling’ teneinde op een reeds toen voor elken reclame-man volkomen duidelijke wijze tot uitdrukking te brengen, dat zij aan hare afnemers (adverteerders en advertentie-bureaux) ‘service’ wilde geven in den zin, dien de schrijver in Uw Aprilnummer klaarblijkelijk op het oog heeft. Dit woord van vreemden oorsprong werd pas door ons gebezigd, nadat wij geen Nederlandsch woord hadden kunnen bedenken, dat even bruikbaar was. ‘Dienstbetoon’ benaderde weliswaar het verlangde begrip, maar het óór wil ook wat hebben en een ‘Dienstbetoon-Afdeeling’ kon in het onze geen genade vinden. Wij gaven derhalve - en geven nog steeds - de voorkeur aan dit woord van vreemden oorsprong, dat nimmer misverstaan werd, liever dan grapjes na te apen als het zoogenaamd-Middelnederlandsche gooswil voor ‘goodwill’, destijds reeds terecht door U verworpen.
| |
| |
‘Service’ heeft zich naar onze meening zoowel hier als in andere niet-Engelsch sprekende landen een eigen beteekenis verworven, en zelfs een tweeledige, namelijk: het extra goed verrichten van gevraagde (althans betaalde) diensten en het kosteloos verrichten van ongevraagde (althans onbetaalde diensten. Dat ‘service’ dienst inhoudt, is zonder meer duidelijk: men denke aan de vele Engelsche beteekenissen: dienstverband (van huis-, onderneming- en overheidspersoneel, bij leger, vloot en luchtmacht), vriendendienst, kerkdienst, transportdienst, etc. en aan ons eigen ‘servies’. Het in uitzicht stellen van iets extra's is er zoowel in Engeland (‘that little something’!) als elders eerst later bijgekomen. En zonder nu ook hier de trap van het hotelpersoneel de service-trap te gaan noemen en het honorarium van den reclame-adviseur de service-fee, zou ik toch wel een lans willen breken voor handhaving van het woord service, als Uw garage-houder straks weer gratis Uw banden oppompt, koelwater bijtapt en den stofdoek over Uw motorkap haalt of als Uw bakker vandaag het eenheidsbroodje uit een properen handdoek en niet uit smoezelige vingers te voorschijn brengt zonder daarvoor een cent meer te vragen.
En mag Uw abonné nu, als een (niet geringe) ‘service’, aan U, redactie, verzoeken hem een Nederlandsch woord te bezorgen voor de(n) gene, tot wie(n) de reclame zich richt, den ‘Umworbene’, dus niet slechts den ‘beadverteerde’, maar ieder, dien de reclame - in welken vorm ook - wil beïnvloeden?
W.H.v.B.
| |
Blijkelijk
Een schrijver, dien velen van ons goed kennen, en die Onze Taal een goed hart toedraagt, bezigt gaarne, ook als hij voor ons iets schrijft, den vorm blijkelijk. Sommige lezers twijfelen er aan, of dit woord wel ‘goed’ is, en één van hen vraagt of, als wij ‘blijkelijk’ aanvaarden, wij ‘hope(n)lijk’ en ‘beweerdelijk’ dan ook aanvaarden moeten.
Of blijkelijk ‘goed’ is? - Het woord is volgens het Wb. d. Ndl. Taal ‘thans verouderd’. In de 18de eeuw was het nog in gebruik. Wij zouden zeggen, wie dit woord, dat zoo duidelijk is, en nog steun vindt bovendien in ‘blijkbaar’ en ‘klaarblijkelijk’, die samenstellingen zijn er mede, gebruiken wil, ga gerust zijn gang: het geeft een, slechts zeer licht, archaistisch tintje. En het heeft het voordeel, dat het soberder is dan de twee genoemde samenstellingen. Waarom zouden wij ‘blijkelijk’ niet de plaats gunnen, die wij gaarne aan ‘klaarblijkelijk’ toestaan? een woord dat in zijn eerste lid een meestal vrij overtollig versterkend element heeft!
En wat betreft de (ironisch bedoelde?) vraag, of wij dan nu ‘hope(n)lijk’ en ‘beweerdelijk’ aanvaarden moeten: hopelijk is nooit echt Nederlandsch geweest, al hebben de rederijkers onder de duizenderlei verbindingen van adjectief op -lijk van ww.stam + zijn ter omschrijving van het simpele werkwoord ook dit gehad: hopelijk sijn (= hopen), als: betredelijk, spijzelijk zijn, enz. enz. (= betreden, spijzen). - Neen, ‘hopelijk’ is geen Nederlandsch, en ‘hopenlijk’ is het nog minder.
En ‘beweerdelijk’? Bestaat dat werkelijk, en zoo ja, wat beteekent het dan? In elk geval, Nederlandsch is het niet. Overigens zou het, als het bestond (des uitdrukkelijk neen!), toch een andere vorming zijn dan blijkelijk en hopelijk.
| |
Te + infinitief, na ‘dienen’.
Een lid maakt bezwaar tegen constructies als: dient afgeschaft te worden. - Ten onrechte, naar het ons voorkomt. Dienen gevolgd door een infinitief met ‘te’, in den zin van ‘behooren te’ is al eeuwen lang in gebruik, en moet ook thans nog goed, en levend, Nederlandsch heeten. Het Wb. d. Ndl. Taal geeft voorbeelden uit Hooft, Van Effen, Potgieter, Fruin (dient gesteld te worden) en Kloos.
Men kan in passief gebruik de infinitief ‘te worden’ vaak weglaten; dat vindt men al bij Hooft, Cats, De Decker; maar ook bij lateren, als b.v. Fruin en De Genestet.
Of het geoorloofd is dit gebruik uit te breiden tot: moeten, kunnen en mogen? Een lid van ons deskundig college uitte zich dienaangaande eens als volgt:
* De uitbreiding van dit gebruik bij ‘dienen’ (waar het te verklaren is) eerst tot moeten, en dan ook tot kunnen en mogen dient m.i. afgekeurd, ook al kan men het bij moeten, waarschijnlijk door de overeenkomst van beteekenis, af en toe al vroeg aantreffen. Sinds een halve eeuw is het bij een deel van onze scribenten in druk gebruik, terwijl het bij een ander deel zelden of nooit gevonden wordt. ‘Het moet erkend’, ‘dit kan gezegd’, ‘het mag verklaard’, (toegegeven, enz.), meestal gevolgd door een onderwerpszin met ‘dat’. Het is foeileelijk, en maakt bij veelvuldig gebruik een gemaniereerden, aanstellerigen indruk.
| |
Beproeving
- ‘Het technisch personeel in ons bedrijf gebruikt het woord “beproeving” in de bet. van: proeven nemen met -, b.v.: “de motor, die U ons ter beproeving zond”. Kan het woord in deze beteekenis worden gebruikt? Het zou een beproeving zijn.’
Aldus een lid. Uit zijn vraag blijkt dat hij het ongewoon vindt; dat zijn taalgevoel zich er tegen verzet. Eerlijk gezegd: het onze ook!
Is dit verzet gerechtvaardigd? Het Wb. d. Ndl. Taal vermeldt s.v. ‘beproeven’: Eene stoffelijke zaak onderzoeken, er de proef van nemen om te zien of zij aan bepaalde voorwaarden voldoet;
| |
| |
haar probeeren. ‘Thans nog niet verouderd’, zegt het Wb. er bij.
Goed. En de normaal gevormde werkingsnaam, het nomen actionis, bij ‘beproeven’ luidt ‘beproeving’; zooals bij keuren: keuring; bij behandelen: behandeling; bij werken: werking. Dus: wanneer wij als goed Nederlandsch aanvaarden: een motor, een kabel, een machine, een stuk ijzer enz. ‘beproeven’ - kunnen wij ons moeilijk verzetten tegen: de ‘beproeving’ van een motor, een kabel, enz.
Evenwel, als wij toch blijven aarzelen, komt het Wb. ons te hulp: ‘thans weinig meer in gebruik’, verklaart het. En de citaten, die het vermeldt, ondersteunen deze verklaring. ‘Hy (diende) vooral eene beproeving van onzen Dary, Steenkool, en andere Bitumineuze Stoffen... in agt te neemen.’ - ‘Men (laat) in deeze bakjes zoo veel Pekels... loopen, als men ter beproeving nodig agt.’ Dat is inderdaad geen moderne taal.
Het wordt, zegt het Wb., ‘in 't bijzonder toegepast op rampen waarmede God de lijdzaamheid der menschen op de proef stelt’. En het is ‘bij vergelijking ook in toepassing op onaangename ondervindingen waardoor iemands geduld op de proef wordt gesteld’.
Vandaar dus onze aarzeling het in den zin als in het voorbeeld bedoeld, te gebruiken; ‘beproeving’ leidt onze gedachten in een hier niet bedoelde richting.
Wie het woord in dezen zin wil vermijden, vindt uitdrukkingen te over om het te vervangen. ‘Proefneming’ b.v.; of: de motor, ons ‘ten onderzoek’ gezonden; of beter misschien: ter onderzoeking.
| |
Rendez-vous
- Een van onze leden zou voor deze Fransche uitdrukking (in de bet. ‘elkaar ergens rendez-vous geven’) het woord ‘trefpunt’ willen bezigen, omdat wij geen Nederlandsch woord bezitten dat het begrip geheel uitdrukt.
Wij kunnen ‘trefpunt’ in deze beteekenis niet bewonderen; een pijl treft het doel en waar hij het treft is het ‘trefpunt’, maar ‘treffen’ voor ‘ontmoeten’ heeft onze Raad afgekeurd.
Waarom toch dat zoeken naar één woord dat de vreemde uitdrukking moet weergeven? Wij kunnen het begrip toch omschrijven en voor ‘rendezvous’ zeggen ‘plaats van samenkomst’. En het begrip ‘elkaar ergens rendez-vous geven’ kunnen wij zonder bezwaar uitdrukken door: afspreken elkaar ergens te ontmoeten.
| |
Couverts
- ‘Een tafel van dertig couverts’. Wie geeft hiervoor een goed Nederlandsch woord? Wat denkt men van borden? ‘... Willem de IV (werd) den 26 July... 1747, aan eene tafel van meer dan tagtig borden door 's Lands Staaten deftig onthaald (i.h. Duitsche Huis te Utrecht); Tegenw. Staat Utrecht (1758) I 378.’
| |
Openbare nutsbedrijven
Ons lid P-s te Rotterdam wijst nog eens op den term ‘openbare nutsbedrijven’, waarmede worden aangeduid electriciteits-, gas- en waterleidingsbedrijven, bedrijven dus die men zou kunnen noemen ‘van openbaar nut’ (‘public utilities’); geen openbare bedrijven, zooals de benaming zou doen vermoeden, want er vallen ook particuliere bedrijven onder.
In stede van ‘openbare nutsbedrijven’ schrijve men, oordeelt ons lid: openbaarnutsbedrijven, aaneengeschreven, of, met een koppelteeken: openbaar-nutsbedrijven.
| |
Deelnemen
- Sinds eenigen tijd bevatten advertenties, waarbij gegadigden naar een betrekking opgeroepen worden, de clausule: ‘Candidaten moeten bereid zijn eventueel deel te nemen aan een psychologisch onderzoek’. Hier wordt n.m.m. ‘deelnemen’, dat een (actief) medewerken aan of bij iets onderstelt, ten onrechte gebruikt. Van de sollicitanten wordt nl. niet gevraagd dat zij zelf mede onderzoeken, maar dat zij bereid zijn dit onderzoek te ondergaan, dus: zich daaraan onderwerpen.
O-n
| |
Nederlandsch
- De krant onder het hoofd ‘Concertgebouw’: ‘Tempo en verve’; ‘lyrische interpretatie’; eene vertolking, die vlot en ‘au point’ was; ‘brillante momenten’; eene uitvoering, die ‘geacheveerder’ had kunnen zijn...
Bij ‘Tosca’: ‘De sereene muzikale hoogten der Pelléas-muziekhoogten’, ‘absistentie en abundantie’, enz.
Bestaan hiervoor geen Nederlandsche woorden?
V-k
| |
Kapitorie
- In het stukje van ons lid d'A., in onze aflevering van April, vindt men Heraclitus geciteerd, met ‘Panta rei’. Bij deze transscriptie van zijn Grieksche rho kan onze inzender zich niet neerleggen; dit letterteeken dient weergegeven te worden met rh.
Ter voldoening aan den wensch van ons lid zij dit hier vermeld.
| |
Indringen
- Mij dunkt, men dringt tot de kern eener zaak door, maar dringt dieper in een zaak door. Deze verschillen worden niet altijd in het oog gehouden; ik lees nogal eens over het dieper in een zaak indringen.
M-n
| |
Snelgevroren
- ‘Snelgevroren’ groenten en fruit worden tegenwoordig veel verkocht. Dat ‘gevroren’ lijkt mij onjuist; men ‘(be)vriest’ niet iets, maar laat iets bevriezen.
M-n
| |
Verzorgen
- ‘De teekenaar verzorgt op het oogenblik een geïllustreerde flora.’ Met een gieter?
| |
Woordschikking
- Aug. de Wit schreef in een harer werken: ‘het mede dien rijkdom helpende voortbrengen volk’.
M-n
|
|