Onze Taal. Jaargang 12
(1943)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Nederlandsche geslachtsnamenVadernamen of ‘patronymica’De nadere aanduiding van een persoon door vermelding van zijn afstamming is al heel oud; wij vinden haar reeds bij de volken der oudheid. Bij de Grieken noemde zich Hippias, Pisistratus' zoon: Hippias Pisistratides; de gezamenlijke kinderen van Pisistratus werden genoemd de Pisistratiden. De Romeinen droegen niet alleen wel tweeërlei geslachtsnamen, maar zij voegden buitendien dikwijls huns vaders naam in den tweeden naamval er bij; zoo is ons een Lucius Furius Marci filius Camillus bekend, en een Cneius Cornelius Publici filius Scipio, en meer anderen. Een Arabier noemt zich heden nog Osman ben (of: ibn) Omar. De moderne Grieken en de Bulgaren o.a. hebben mede dit oude gebruik in stand gehouden: namen als Georgios Michaëlopoulos (George of Joris Michielszoon), Dimitri Rafaëlovich (Demetrius, zoon van Rafaël), Spiridion Daniëlowitz zijn daar voorbeelden van. Als bij de Russen Pauls vader den naam Iwan draagt, bedient Paul zich van de toevoeging Iwanowitz (dus zooveel als Paul Janszoon, ofte wel Paul Jansen). Ook bij de Skandinaviërs is deze naamvorming nog in zwang: Harald Svensen, Axel Thorbrandson. De dochter van Sven noemt zich Svensdotter.
Een onder de germaansche volken nog oudere vorm om van mansvóórnamen toenamen voor de kinderen af te leiden bestond hierin, dat men den lettergreeping achter den oorspronkelijken mansnaam plaatste. Hugo, zoon van Bartel (Barthold) noemde zich Hugo Barteling. Bartel, zoon van Hugo: Bartel Hugink. Van den mansnaam Bruno kwam de toenaam Bruning; van Arnold of Aernout, afgesleten tot Nolt: Nolting; van Albert: Alberdingk; van Wolter: Woltringh, enz. Patronymica op -ing uitgaande vindt men bij alle germaansche volken, bij Engelschen, Duitschers en Skandinaviërs, zoowel als bij Nederlanders; reeds in de oudste geschriften treffen wij van deze naamvorming voorbeelden aan. In den angelsaksischen Travellersung b.v. lezen wij ‘Fin Folcvalding veold Fresna cynne’, d.i. Fin, de zoon van Folkwald, regeerde over het volk der Friezen. In een ander angelsaksisch geschrift wordt de zoon van zekeren Elisa: Elising genoemd, en draagt de zoon van zekeren Godvulf den toenaam: Godvulfing. In de angelsaksische Chroniek wordt de afkomst van de Friezen Hengist en Horsa, de bekende aanvoerders der germaansche stammen die Brittannie veroverden, op de volgende wijze vermeld: ‘Heore heretogan woeren twegen gebrothra, Hengest and Horsa, the woeren Withgilses suna. Withgils was Witting, Witta Wecting, Wecta Wodning’, d.i.: Hunne hertogen (aanvoerders) waren twee gebroeders, Hengist en Horsa, die waren Wichtgilses zonen. Wichtgils was de zoon van Witta, Witta de zoon van Wecta, Wecta de zoon van Wodan. En in de Saxon Cronicle, van het jaar 547, lezen wij: ‘Ida waes Eopping, Eoppa waes Esing, Esa waes Inguing, Ingui Angenwiting’.
Ook in het oud-Hoogduitsch vinden wij dezen naamvorm. In zijn Althochdeutscher Sprachschatz vermeldt Graff een overgroote menigte van zulke oud-hoogduitsche, op -ing uitgaande patronymica; b.v. Anninc, Bazmundinc, Hamminc, Lantinc, Lentinc, Husinc, Wibichinc, Puzinc, die blijkbaar gevormd zijn van de oud-germaansche mansvóórnamen Anno, Bazmund, Hammi, Lanto, Lento, Huso, Wibicho (= Wibeke, verkleinvorm van Wibe), Puzo.
Een bekend geslacht bij de West-Gothen waren de Thuringen of Thuringa's, evenals de Silingen bij de Wandalen: Thuringen en Silingen heetten zoo naar hunne stamvaders Thuro en Silo. Onder de Gothen werden verder nog de Hastings, afstammelingen van zekeren Hasta, als een der edelste geslachten genoemd. Het koninklijk geslacht van de Wandalen heette Arding; dat van de Avaren: Iring, dat van de Warinen: Billing, enz. En wij herinneren ons de namen der bekende koningsgeslachten bij de oude Franken, de Merovingen, de Carolingen en de Capetingen, genoemd naar hunne stamvaders Merowik of Merou, Karel en Capet.
Zoo is het langen tijd gebleven en het is opmerkelijk dat deze patronymica, die oorspronkelijk alleen de kinderen van den naamgever toekwamen, allengs dus gebezigd werden ter aanduiding van de kleinzonen en verdere afstammelingen, om ten slotte van een toenaam een vaste geslachtsnaam te worden. In lateren tijd was het niet steeds de voornaam van den vader, die gekozen werd, maar soms de aanduiding van zijn beroep, of bedrijf, of ambt. De dragers van namen als Jagerink, Weveringh, Beckering, Smeding hebben als naamgever stellig een jager, een wever, een bakker en een smid gehad.
Waar wij dus geslachtsnamen ontmoeten uitgaande op -ing, of op de afwijkende vormen -ink, -ingk, -ingh, -inghe, -inge, -eng, -ung, -ong, -ig of -ik - bij de Friezen: -inga, -enga, -ingha, -unga, -ega, -ia - mogen wij denken aan patronymicale vormingen.
In den loop der tijden raakte echter de naamvorming met -ing in onbruik; men verstond de beteekenis van dit achtervoegsel niet meer en zocht naar een ander middel. Dit vond men door toevoeging van zoon (zone, zoone, sone, soone, soen, soon) - in Friesland -a, -ma, -na, -sma, -sna, | |
[pagina 29]
| |
-sena - aan den vadersnaam, die dan met ‘s’ of ‘en’ in den tweeden naamval geschreven werd. Dit ‘zoon’ werd soms verkort tot zen, sen, se, of ingekrompen tot een enkele z achter de genitief-s, soms ook werd de enkele genitief-s reeds voldoende geacht: Rutger, zoon van Leendert, werd: Rutger Leendertszoon, of Leendertssen, of kortweg Rutger Leenderts(e).Ga naar voetnoot*) En men paste zelfs deze wijze van naamvorming niet alleen toe op zijns vaders voornaam: Leendert - wat in de rede zou liggen - maar ook wel op diens toenaam: Hemming. En zoo gebeurde het wel dat de zoon Rutger zich in plaats van Leenderts zoon: Hemming's son (Hemmingson, Hemmings) noemde, een taalkundig monstrum, ontstaan doordat men de kracht van dit -ing niet meer gevoelde.
Vormen met twee s-en ontstonden, toen men niet meer besefte wat die s achter des vaders naam eigenlijk beteekende; men maakte dan van zulk een reeds in den genitief staanden naam, die dus alreeds een patronymikon was, er opnieuw een, door er maar weer een s achter te voegen: in vormingen als Adriaenssens, Dierckxsens, Janssens vinden wij voorbeelden van zulke dubbele vadersnamen.
Ook van den ouden genitiefvorm met -en kende men de beteekenis niet meer: dat Joosten beteekende Joost's zoon besefte men niet en ook van dezen vadersnaam maakte men een nieuwen door achtervoeging van de s. Zoo ontstonden vormingen als Joostens, een opeenstapeling dus van twee genitieven.
Een kleine groep van Nederlandsche geslachtsnamen bestaat uit vadersnamen, gevormd van mansvóórnamen met het bepalende lidwoord, in den verbogen vorm, er voor: Smertens, des Mertens (zoon), Stieltjes, des (kleinen) Tyl (Tilo)'s zoon; een afwijking van het gebruik hier te lande, want wij spreken anders niet van de Jan, de Piet. Ook waar wij geslachtsnamen ontmoeten beginnende met Sch mogen wij in vele gevallen denken aan deze formatie; Sch is daarbij dan in de plaats getreden van Sg: Schoevers, des Goevaerts (Godfrieds)zoon.
Vadersnamen in verlatijnschten of vergriekschten vorm vinden wij in: Hermanides, Reddingius, Jansenius, Borgesius, Conradi, Andreae en dgl. Ook de namen Allebrandi en Garibaldi - hoe Italiaansch zij ons ook mogen voorkomen - zijn voorbeelden van inheemsche namen, met een uitheemsch aanhangsel. Zij zijn gevormd van de namen Albrand, of Adelbrant, en Garbald of Gerbout, en Gerald, Gerhold of Gerout. |
|