Nederlandsche geslachtsnamen.
Bij de behandeling van de Nederlandsche Plaatsnamen hebben wij gebruik gemaakt van de voorlichting, ons verstrekt door Nomina Geographica Neerlandica, een geschrift, tot stand gekomen door de samenwerking van vele schrijvers; voor de Nederlandsche Geslachtsnamen dient ons één man tot gids, en wel Johan Winkler, die de vrucht van zijne onderzoekingen naar oorsprong, geschiedenis en beteekenis der hedendaagsche Nederlandsche geslachtsnamen heeft neergelegd in een werk van ruim zeshonderd bladzijden.
Hoe zijn onze geslachtsnamen ontstaan? In den oudsten tijd kende men geen namen, eigen aan alle leden van een geslacht: een enkele naam werd voldoende geacht voor een enkelen persoon; eerst later kwamen samengestelde namen in gebruik en nog later namen de menschen, de machtigen en voornamen het eerst, ook twee namen aan. Van die twee namen was echter slechts één de eigenlijke naam, die uitsluitend gold voor den persoon, die hem voerde; de tweede naam was òf oorspronkelijk een bij- of toenaam van den man zelf, òf - en dit wel in de meeste gevallen - een vadersnaam, een ‘patronymikon’, hetzij gevormd van des vaders werkelijken naam, of van diens bij- of toenaam. Die tweede namen werden in verloop van tijd ook wel erfelijk, en hierin vinden wij den oorsprong van de geslachtsnamen, eigen aan al de leden van een en dezelfde maagschap.
Deze geslachtsnamen waren uiteraard geen door wetten geregelde namen; vóór het totstandkomen van een wetgeving op den burgerlijken stand, en daarmede op de geslachtsnamen, gingen onze voorouders in het aannemen en afleggen van namen, vooral van bij- en toenamen, vrij willekeurig te werk.
Het eerst ontstaan zijn de samengestelde namen; toen de enkele aanduiding met den naam, laat ons zeggen: Hart of Gero niet meer voldoende was ter bepaling van een persoon, nam men zijn toevlucht tot een samenstelling van twee namen, en zoo ontstonden namen als Gerhart (ons Gerard, Gerrit, Geert), en ook wel Hartger; uit Athal en Win vormde men Athalwin (Alewijn); Thiudo (Tiede) en Rik leverden Thiudorik, Theodorik (Diederik, Dirk) op. Nog later vond men er baat bij den kinderen namen te geven samengesteld uit die van vader en moeder. Heette de vader Bruno en de moeder Hildigunda, dan kregen de zonen wel de namen Brungar en Hildebrun, de dochters die van Brunhilda, Hildeberchta of Guntruda. Deze wijze van benaming gaf den leden van één gezin iets eigens, waardoor zij zich van leden van andere gezinnen onderscheidden.
Later bereikte men dit doel op nog betere wijze, en wel door het vormen van de reeds genoemde