vader’, aan Oldenbarnevelt. Vier en twintig rechters, bijna allen persoonlijke vijanden van 's Lands Advocaat. Vondel was ten diepste geschokt door deze ‘politieke moord’, en - voorlopig zweeg hij, moest hij zwijgen, hij, die van zichzelf in de Roskam (± 1630) getuigde:
Want waerheyd (dat 's al oud) vind nergens heyl nocht heul:
Dies roemtmen hem voor wijs, die vinger op den mond leyt.
O kon ick oock die konst: maer wat op 's harten grond leyt,
Dat weltme na de keel: ick word te stijf geparst,
En 't werckt als nieuwe wijn, die tot de spon uitbarst.
Hij zweeg, maar zon op een middel om - wat hem naar de keel welde, te doen uitbarsten. Hij gebruikte, op raad van anderen, de politieke allegorie: onder het mom van een treurspel uit de klassieke oudheid luchtte hij zijn lang verkropte verontwaardiging. - Palamedes, een der voortreffelijkste Griekse vorsten in het beleg van Troje, werd het slachtoffer der intrigues van naijverige andere legeroversten en priesters. Valselijk van verraad beticht werd hij ter dood veroordeeld en door het volk gestenigd.
Vondel schreef zijn Palamedes en terwijl hij bezig was er de laatste hand aan te leggen, kwam, aldus Vondel's levensbeschrijver Gerard Brandt, zijn vrouw de trap op en riep: ‘Man, de Prins leyt en sterft’ (de prins - Maurits - ligt op sterven), waarop Vondel haar van zijn werkkamer toeriep: ‘Ik belui hem vast’.
In 1625, kort na Maurits' dood, verscheen de Palamedes oft vermoorde Onnooselheyd (onschuld), met een titelprent, waarop ‘een oudt man, van een achtbaar en deftig gelaat (voorkomen), zweemende naar den Advocaat, in een diereperk stondt beslooten....’ (Brandt).
Het moge een geïdealiseerde Oldenbarnevelt zijn, die ons in de Palamedes-figuur tegemoet treedt, zijn tegenstanders, de Prins, verschillende politici en predikanten mogen zwarter zijn afgebeeld dan ze waren, men mag met recht beweren dat de werkelijke verhoudingen in de woelige jaren van het Bestand veel gecompliceerder zijn geweest dan ze ons in Vondels treurspel voor ogen worden gesteld - maar het ligt buiten mijn plan daarop nader in te gaan. Het stuk zelf was zò doorzichtig, zò vol actuele, toenmaals door ieder begrepen toespelingen op hooggeplaatsten in den lande, dat de overheid wel moest ingrijpen. De Palamedes werd verboden, de exemplaren in de winkels opgehaald, en - binnen weinige maanden verschenen zeven uitgaven! Vondel, beseffende dat hij in gevaar verkeerde gevangen genomen te worden, hield zich een tijdlang schuil. Om kort te gaan, door toevallige, hem gunstige omstandigheden, kwam hij er af met een geringe geldboete.
Ik moet ook dit alles verder laten rusten om te komen tot het sonnet, dat voorafgaat aan Vondels politiek hekeldicht in dramatische vorm.
Ten leed geen seven jaer.... Nog geen zeven jaar waren verlopen... In de werkelijke Palamedes-tragedie hebben deze woorden geen zin; maar Vondels tijdgenoten maakten wel hun rekening: 13 Mei 1619 Oldenbarnevelt onthoofd - October 1625 Vondels treurspel komt aan het licht. Wat aanstonds opvalt in dit sonnet is de waardige toon; dat Vondel ook anders kon, bewijzen verschillende hekeldichten. Hier wilde hij hoog en waardig zijn: de stijl van een treurspel vereist dat.
De moeilijk bedwongen verontwaardiging die in deze verzen doorklinkt, maakt des te sterker indruk. In de eenzaamheid van de nacht, als de mens alleen is met zijn wroeging, komt Palamedes', d.i. Oldenbarnevelts schim waren langs de legersteden der vier en twintig rechters en beneemt hun de verkwikkende rust van de slaap. De vermoorde staat voor hen, een toorts in de ene, een bundel papieren, hùn vonnis in de andere hand. Hees, nauwelijks verstaanbaar, klinkt zijn stem, de aanklacht. Zij, de schuldigen, willen vluchten, wegrennen in radeloze angst. Vergeefs! Wie, tot schuldbesef gekomen, ontvliedt de aanklacht van eigen geweten! Eerst de aanbrekende ochtendschemering vermag de angstvisioenen te verdrijven, en uitgeput liggen daar zij, die met een onrechtvaardig doodvonnis zijn beladen, uitgeput en gebroken door folterende zelfbeschuldiging.
Er zijn, vertrouw ik, nog slechts weinig toelichtingen nodig bij dit sonnet, waarin Oldenbarnevelts schim optreedt als de verpersoonlijkte gewetenswroeging. Maar tot slot geef ik gaarne enkele nodige en overbodige woordverklaringen, benevens enige verdere uitleg van technische aard:
Schaeu is de samentrekking van schaduw - verbaest heeft in het Middelnederlands en 17e eeuws een geheel andere, ook sterkere gevoelswaarde dan in tegenwoordige taal: verbaest = geheel ontzet, buiten zich zelf van angst of schrik - blond en blaeu; daarnaast als (reeds vroege) variant bont en blauw; blond is op te vatten als geel (door kneuzing van de huid) - het antecedent bij die my onnoozel gaeft... is te halen uit uw (straf); de straf voor u die... In verband daarmee heeft uw volle klemtoon - ten roove, tot buit - zidderen heeft geen z-klank; de z-spelling (in oorsprong ts) wijst nog op ontlening uit het Duits. Onze s in dit woord heeft zich uit ts ontwikkeld - bij naer is een soortgelijke opmerking te maken als bij ver-