[Vragen]
‘De in rechte vaak gebruikte woorden quod non worden veelal weergegeven met des neen. Zou “wes neen” niet juister zijn, nu hier een betrekkelijk voornaamwoord is bedoeld? De vormen met d worden tegenwoordig in het algemeen meer aanwijzend gebruikt; “wes” komt voor in “weshalve” en “weswege” (of “weswegen”)’.
§§ - Ons dunkt ‘des neen’ zeer goed, en ‘wes neen’ geen goed Nederlandsch. Het zou, indien ‘wes’ nog te gebruiken viel voor nieuw te vormen termen - des uitdrukkelijk neen! - te letterlijk vertaald Latijn zijn. Wij kunnen het ook vertalen, gewoner: Dat niet; maar onmogelijk met: Wat niet, of: Hetgeen niet. ‘... nu hier een betrekkelijk voornaamwoord is bedoeld’; maar ‘des’ is, zouden wij zeggen, nooit relatief geweest in deze oude uitdrukking. (Is het geen oude regel voor beginnende vertalers uit het Latijn, dat een nieuwe zin met relatief beginnend, met demonstr. dient te worden overgezet (waarbij ‘en’ of een ander nevenschikkend voegwoord kan voorafgaan)?)
‘We schrijven (en zeggen) vaak of meestal, zònder toonloze e: moeilik, manlik, (toepaslik). Wij “behoren” te schrijven: bijvoeglik, walglik, heuglik, onverdraaglik: “niemand” zègt: walgelik, enz. Dat is zeker een voordeel om de pittigheid in het uitspreken te bevorderen, dus de hou-te-rig-heid en de lij-me-rig-heid in de uitspraak tegen te gaan. 'n Grote opruiming van toonloze klinkers kon hier veel goeds verrichten! Waarom niet alleen: belachlik, onverdraaglik, verfoeilik, enz. maar ook (niet slechts bij dichtmaat): vermindring, verhindren, wondren, kindren, liedren, wandling, behandlen, vermaklik (vermaaklik), windrige (vergel. winderige). En waarom niet: belemring (“Staat het wat gek?” Gewoonte!), verzekring (verzeekring).’
§§ - Goed; wij zullen dus in het vervolg schrijven: vermaklik en verzekring, en natuurlijk zullen wij niet verzuimen telkens, zooals ook deze inzender doet, de ‘verklaring’ er bij te voegen.
‘Wat is het verschil tusschen die en welke; is het: de man, “die” of “welke”; de boeken, “die” of “welke”?’
§§ - De vorm: ‘de man, die...’ is te verkiezen. Welke als betrekkelijk voornaamwoord is bij ons altijd een boekenvorm gebleven en nu is het bepaald verouderd. Een enkele maal zullen we welke in eenigszins verheven taal wel graag eens gebruiken, nl. wanneer ‘die’ als antecedent er voor staat, om de opvolging ‘die, die...’ te vermijden. Bijv.: ‘Zijn ideeën over vrijheid en verdraagzaamheid waren langzamerhand sterk afgeweken van die, welke zijn ouders hem hadden bijgebracht’. Maar in de spreektaal zal men zich stellig op een andere manier redden, want ook dit klinkt stijf; het is geen natuurlijke taal.
‘Is 't niet onjuist te zeggen en te schrijven: Kun je, zul je, moog je, i.p.v. kan, zal, mag je? Immers we hebben: ik doe - doe je? ik heb - heb je? ik ben - ben je? Dus je als vraag = “ik”-vorm.
§§ - Het wegvallen van de t vóór de j (doe-je, voor: doet-je) wettigt niet de conclusie dat “je” in vragende zinnen den “ik-vorm” van het werkwoord krijgt.
“Na den eten”; wat is dit voor een vorm?’
§§ - Een oude 3de-naamvalsvorm. ‘Nae den eeten, soe danste hy’. ‘Also men terstont na den eten... niet en moet slapen’. ‘(Hij was gewoon) 's middags voor den eten een praatje te houden in de Societeit’ (V. Lennep, Kl. Zevenster). ‘Toen wij na den eten de Hertenbaan nog eens omwandelden’ (Beets, Camera Obscura).
‘Verdient het geen afkeuring te zeggen (en erger nog: te schrijven): De man waarmee ik werkte?’
§§ - Wij bezigen dezen vorm niet, tenzij in zeer familiairen stijl.
‘Ik ben zelfs nog ongelukkiger dan gij, die, naar ik weet, zeer ongelukkig... ‘zijt’ of ‘is’?
§§ - Ik die ben, gij die zijt, hij die is.