| |
Van onze leden.
Grooter ‘als’.
Ons stukje in de aflevering van Augustus heeft de verontwaardiging gewekt van een aantal lezers, een verontwaardiging die zij hebben geuit in krachtige termen. Zijn zij het er dan niet mee eens dat ‘dan’ na den comparatief de voorkeur verdient boven ‘als’? Dat zijn zij stellig; maar zij willen verder gaan. Zij kunnen het niet verkroppen dat wij den vorm met ‘als’ (ook) ‘goed’ noemden, ook te rechtvaardigen. Zij zijn van oordeel dat ‘beter als’ fout is, verkeerd, in strijd met de wetten van de taal. En als wij het woord van Matthijs de Vries aanhalen: ‘Dan en als zijn beide historisch te rechtvaardigen en logisch zuiver te verklaren’, dan roept één lezer uit: zulk een logische verklaring is niet te geven; hoe die ook moge zijn, zij is gemakkelijk te weerleggen, want ‘dan’ veronderstelt verschil tusschen vergeleken zelfstandigheden, ‘als’ veronderstelt gelijkheid.
Dat is krachtige taal, maar is het ook verstandige taal? Is het verstandig - en gepast! - op zulk een wijze tegen een taalgeleerde als Matthijs de Vries in te gaan? Natuurlijk hebben wij het woord zelfs van een Matthijs de Vries niet als absolute waarheid te aanvaarden, maar als wij
| |
| |
twijfelen, mogen wij daar dan zoo onbekookt mee voor den dag komen?
De Vries ‘beweert’ immers niet, hij betoogt en voert de gronden aan waarop zijn betoog rust. En zulk betoog ontzenuwt men niet door apodictisch te verklaren: ‘dan onderstelt verschil tusschen vergeleken grootheden, als onderstelt gelijkheid’. Want dat is niets anders dan een bewering, een loos argument.
De Vries heeft geschreven dat, op zich zelve beschouwd, de beide woorden geschikt zijn om de betrekking van den comparatief uit te drukken. Dan geeft een opvolging in tijd of in rang te kennen. Eerst komt de een, dan de ander. Zoo ook hier. A en B zijn ongelijke grootheden: A is grooter, dan volgt B. ‘Grooter dan’ is dus volkomen juist gedacht. Maar ook als laat zich zuiver verklaren. A is grooter, t.w. in vergelijking met eene grootheid als B. De grootheid, zoo als die van B is, wordt tot maatstaf genomen, en ‘grooter als B’ is dus elliptisch gezegd voor: ‘grooter (in vergelijking met een grootheid) als B.’ Evengoed had men ook de vereenigde uitdrukking ‘dan als’ kunnen bezigen. A is grooter dan (een grootheid) als B. Werkelijk wordt ‘dan als’ hier en daar aangetroffen. Huydecoper haalt er twee voorbeelden van aan, een van den Brugschen geneesheer P. Smidts, aldus luidende:
(dat) die hulp veel doodelyker is
Dan als de siekte, die hun lichaam komt te knaegen
en een van Kath. Lescailje:
Heeft meer gedaan, dan als men ooit zou durven waagen
Dat als niet ongeschikt was om eene comparatieve verhouding te kennen te geven, blijkt nog te meer uit analoge voorbeelden. In 't Hoogd. is wie, dat voor als in de plaats trad toen dit laatste het oude denn begon te vervangen, later zelf in de volkstaal opgetreden als uitdrukking van den comparatief: weiszer wie schnee, älter wie du, enz. En bij ons vindt men in de 17de eeuw bij sommige schrijvers, met dezelfde overdracht, nevens als, ook gelijk gebezigd. Zoo bij V. d. Veen: ‘lichter... gelijck een veer’; ‘heeter... gelijck de gloet’; ‘machtiger gelijck een Graef’ enz. En evenzoo bij Six v. Chandelier:
Men vindt geen hooger wysheitsschool
Gelijk 't doorluchtigh Kapitool.
En dáárop volgt dan de conclusie: ‘Dan en als zijn dus beide historisch te rechtvaardigen en logisch zuiver te verklaren’.
Wij mogen dus in alle gerustheid De Vries' verklaring aanvaarden, uiteraard niet zonder de volle aandacht te geven aan diens sterke aanbeveling, den term ‘dan’ in zijn vanouds erkende plaats te eerbiedigen en hem niet, gedachteloos, door ‘als’ te laten verdringen. Want, zooals gezegd, dan heeft oudere en betere rechten. In het Middelnederlandsch, in Holland evenzeer als in Vlaanderen en Brabant, was uitsluitend dan in gebruik. Dat was ook het geval in de omringende landen. In het oud-Hoogduitsch was ‘danne’ de vaste term, in het Middelhoogduitsch danne, dan, in 't latere Hoogduitsch, tot op het midden der 16de eeuw, denn. Evenzoo in het Angelsaksisch thonne, gelijk nog heden in 't Engelsch alleen than gebezigd wordt.
Als is, merkwaardig genoeg in Duitschland zoowel als hier te lande, in de tweede helft der 16de eeuw opgekomen en in de volkstaal algemeen geworden, in Duitschland zelfs in die mate, dat het oude denn geheel moest wijken en als de gewone uitdrukking, ook in de schrijftaal werd - tot groot verdriet van Jacob Grimm, bij al diens liefde voor de volkstaal!
Bij ons is het niet zóó ver gekomen. Wel drong als in de geschreven taal door en werd het, vooral in populaire geschriften, veelvuldig gebezigd - doch altijd behield dan de overhand. In den Statenbijbel komt als omstreeks veertigmaal voor, dan meer dan vijfhonderdmaal. Dat Vondel van zijn aanvankelijk gebruik van als is teruggekomen en het in de verbeterde uitgave van zijn Palamedes telkens in dan veranderde, hebben wij reeds vermeld.
Het blijft dus: Dan en als zijn beide te rechtvaardigen, maar: wie na den comparatief dan bezigt en als verwerpt, bevindt zich in goed gezelschap!
| |
Arrestant.
Een zonderling geval.
‘Arrestant’ wil zeggen: die arresteert; maar wij gebruiken dit woord - met verwisseling van actief en passief - voor: den gearresteerde.
Arrestant, in de ‘eigenlijke’ beteekenis, werd reeds in het Middelnederlandsch gebruikt en heeft zich lang gehandhaafd. ‘Het voorsz. Mandament van Arrest zal moeten blyven buiten effect, ongeprejudicieert het recht van Arrestant, om het zelvige anderzins te vorderen’ (Gr. Placaatb. ao 1681). ‘Indien de schuldenaar opheffing van het arrest bekomt, zal de arrestant worden veroordeelt tot vergoeding van kosten enz.’ (W.v.B. Regtsv.).
Eerst in lateren tijd (19de eeuw?) is de beteekenis ‘gearresteerde’ opgekomen. Hoe dat zoo gekomen is, is moeilijk te zeggen. Salverda de Grave, De Franse woorden in het Nederlands (p. 325) bespreekt het verschijnsel wel, als zonderling, maar verklaart het niet. Denkelijk zullen de talrijke vreemde woorden op -ant (uit het Fransch overgenomen), niet het minst op rechtsgebied, minkundige dienaars der gerechtigheid hebben bewogen in het woord een afleiding van het substantief arrest te zien, zooals zij verband voelden tusschen delict en delinquent (ook wel: delinquant), request en requestrant, en gemeend hebben, dat -ant aangaf den persoon, die te doen had (kreeg) met: arrest.
| |
| |
| |
Bediende.
Bij arrestant i.d.b.v. ‘gearresteerde’ hebben wij een verwisseling van oorspr. actief in later passief; bij bediende schijnt een omgekeerde verwisseling te hebben plaats gevonden: de overgang van de passieve tot de actieve beteekenis. Daarbij valt dan nog te onderscheiden: verleden of tegenwoordig. Ook herinneren wij aan den regel, dat bij transitieve werkwoorden het verleden deelwoord passieve beteekenis pleegt te hebben, bij intransitieve echter actief te zijn. Alleen bij die passieve verl. deelw. is ook gebruik zonder het hulpwerkwoord ‘zijn’ mogelijk, doch alleen, waar zij uitdrukken: het gekomen zijn in een anderen stand of toestand; niet: geslapen, wel: ingeslapen. Van Helten wijdde een artikel in het Tijdschr. van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (XI, 1892) aan ‘verbale adjectiva, als: dronken, gereden (= rijdende), bedrogen (= bedriegelijk), enz.’, waarin ook bediende ter sprake komt. Hij onderscheidt vier gevallen; van elk van die nemen wij enkele voorbeelden over. 1) Gelegen, gezeten (van inchoatief geliggen, gezitten, = gaan liggen, zitten), dus gezegd van: wat, wie is gaan liggen, zitten [vgl. ook ‘opgezeten’, in het Wilhelmus]. Hierbij ook dronken, van ‘drinken’ zonder uitgedrukt object = gedronken hebbend; 2) gelaten, geveinsd, vermeten (van reflexieve werkwoorden; dus: zich gelaten, d.i. verloochend, hebbend, enz.); 3) beraden, bezonnen, beleefd, bevaren (waar v. H. eveneens uitgaat van, aanwijsbaar of ondersteld, reflexief gebruik, met een beteekenisontwikkeling naar: een eigenschap, door de handeling verworven); 4) ongespaert (= niet uitstellend) ongefaelt (= niet falend; zonder falen). Hier neemt hij geleidelijke verschuiving aan van betrekking op het object naar die op het subject van den zin (‘si deden het ongespaert’) en analogische navolging daarvan, bij werkwoorden zonder object
(falen b.v.). Daarbij plaatst hij ook ‘geslagen vijanden’, vijanden die geslagen, en daardoor verbitterd zijn (in overeenstemming met het Wb. d. Ndl. Taal), en ‘gebeten’ (eerst van dieren). Van Helten hield zich in zijn studie bij het Middelnederlandsch; voor nieuweren tijd gaf hij slechts enkele voorloopige opmerkingen, met als voorbeelden o.a.: bereisd, bereden, ervaren, belezen, (oud)gediende, onverwijld, gevat, bediende.
De laatste twee zullen van Duitschen oorsprong zijn: gevat (volgens Wb. d. Ndl. Taal) naar ‘gefasst’, van: sich fassen, oorspronkelijk: uitgerust, gewapend tegen, voorbereid op, maar in het Nederlandsch in de 18de eeuw overgenomen, en sinds een eigen beteekenisontwikkeling verkregen hebbend. Bediende schijnt al wat oudere ontleening; maar H. Paul (Deutsche Grammatik IV 78) gaat voor het Hd. toch ook niet verder terug dan de 17de eeuw, toen de uitdrukking ‘einem bedient sein’ beteekende: iemand diensten bewijzen; daaruit zou in dezelfde eeuw het zelfst. nw. ‘der Bediente’ ontstaan zijn.
Voor de overige genoemde voorbeelden ziet men gemakkelijk de aansluiting bij het vermelde uit de Middelnederlandsche taal.
Tenslotte: ‘gezworen’, te verklaren als navolging van lat. juratus, en ‘bestudeerd’, als analogische vorming naar ‘geleerd’.
| |
‘Bezittelijke’ voornaamwoorden.
‘Ik stel er prijs op uw oordeel te vernemen over de vaak in krantenberichten voorkomende uitdrukkingen als: hij, zij, verloor daarbij zijn (haar) evenwicht, of de wielrijder, chauffeur, raakte zijn stuur kwijt.
Krijg ik dergelijke copy in handen, dan zal ik de bezittelijke voornaamwoorden steeds veranderen in het bepalend lidwoord “het”. Het wil mij voorkomen, dat men bij eerstgenoemde schrijfwijze tot uitdrukking brengt, dat de wielrijderchauffeur bezitter van een stuur is of dat hij (zij) zich in het bezit van een evenwicht mag verheugen.’
Aldus een lezer, die naar het ons voorkomt de neiging heeft de termen wel wat erg letterlijk, en ‘eigenlijk’ op te vatten. Zoo dit ‘stuur’. Wil de aangehaalde zin nu werkelijk zeggen dat de man zijn ‘stuur(wiel)’ kwijt raakte, zooals men zijn portemonnaie kan kwijt raken? Is niet veeleer de bedoeling dat hij de beheersching van zijn stuurwiel, zijn stuurvermogen verloren had?
Maar afgezien daarvan; veroordeelt onze inz. het gebruik van ‘zijn’ stuur? Omdat het bezittelijk voornaamwoord slechts kan strekken ter aanwijzing van eigendom, en dit begrip dan opgevat in juridischen zin?
Vermoedelijk heeft hij dan ook bezwaar tegen ‘ik heb pijn in mijn keel’; want men kan evengoed zeggen, zooals men in sommige dialecten ook doet: in de keel (net als bij: evenwicht; men wil daarmede toch ook niet ‘tot uitdrukking brengen, dat men zich in het bezit van een keel mag verheugen’!).
In elk geval zal hij bezwaar hebben tegen: mijn huis, als ik het maar gehuurd heb; of ‘mijn oude huis’, = het huis dat ik vroeger bezàt. Een koetsier mag dan niet spreken van zijn paarden, als zijn baas de eigenaar is.
Zulk een opvatting is ten eenen male in strijd met het taalgebruik en, zoo het al verkeerd is die toe te passen op eigen taal, dubbel verkeerd is het de taal van anderen op deze wijze te critiseeren, te ‘verbeteren’. Dat veranderen in copy van mijn, zijn, in ‘de’, ‘het’!
De bezittelijke voornaamwoorden (‘pronomina possessiva’) duiden een zelfstandigheid aan (de ‘zelfstandige’) of bepalen die (de ‘bijvoeglijke’), en geven daarbij aan, dat die zelfstandigheid toebehoort aan, behoort bij, of in een bijzondere (nadere) betrekking staat tot persoon of ding,
| |
| |
waarnaar dat pronomen verwijst. Is de bepaalde zelfstandigheid de naam eener werking, dan geeft het bezitt. vnw. het onderwerp of het voorwerp dezer werking aan. - De genoemde bijzondere (nadere) betrekking kan van velerlei aard zijn; b.v. van voortbrengsel tot voortbrenger: zijn geschrift, zijn werk; ook van bijzondere belangstelling van iemand (ingenomenheid, sympathie) voor iemand of iets: toen ging onze held naar zee; daar is ons boertje met de boter.
De verhouding is, zeker, in het eenvoudigste geval die van bezit. Daaraan dankt het pronomen zijn naam, in het Nederlandsch als in andere, nieuwe en oude talen. Maar het gaat niet aan, het daartoe te beperken; en het gebruik af te keuren, zoodra men niet van eigendom of bezit spreken kan. Veel vaker dan: in eigendom hebben, of: bezitten, zal men kunnen spreken van het veel algemeenere begrip: hebben. Onze dokter, mijn vrouw (geen ‘bezit’ bepaald!), mijn vriend, zelfs: mijn vijand. Wij hebben een vrouw, vriend, vijand, dokter, kapper, directeur, een onderwerp, een taak, een denkbeeld, enz. Maar ook ‘hebben’ kan nog niet in alle gevallen dienen.
| |
Asschepoester.
Wij hadden met verwondering opgemerkt dat Van Lennep (Romantische Werken dl 21, 21) ‘asschepoetster’ schreef en dus blijkbaar het woord ‘poesten’ niet kende, en kregen daarop ten antwoord: ‘Met Van Lenneps fout staat het niet zoo eenvoudig als gij denkt. Ten eerste kon V.L. nog niet anders weten (ik schrijf: “anders”, en niet: beter) want in zijn tijd was de afleiding van “poesten” = blazen nog geen gemeengoed (ik heb haar op de H.B.S. d.i. ± 50 jaar geleden, tot mijn verrassing als een novum geleerd) en ten tweede lijkt ze mij nog niet vast te staan voor eeuwig. In een oud (d.w.z. voor ons oud, n.l. van 1875) Nederlandsch-Fransch woordenboek (zeer dik en uitvoerig) lees ik in de Nederlandsche helft: Asschepoestster (wat zeker correcter is dan de vorm “poester” (mannelijk!) dien wij op de H.B.S. hebben geleerd), maar bij “cendrillon” staat als vertaling wel “asschepoester” (de gebruikelijke fout dus van den thans gebruikelijken mannelijken vorm) doch als toelichting tusschen haakjes er achter: asschepoetster. En neem ik nu het zeer recente (1930) “Moderne Woordenboek” van Brepols, dan vind ik wel den thans gebruikelijken vorm “asschepoester” (dus ook met den gebruikelijken foutieven mannelijken uitgang) maar daarnaast, tusschen haakjes en dus blijkelijk als afleiding ter toelichting: [poetsen]. Ik ben er daarom nog niet zoo zeker van dat de jongste opvatting in zake “asschepoes” enz. ook de laatste zal zijn. En in elk geval wist V.L., in den tijd van Klaasje, d.w.z. ongeveer een eeuw geleden, zeker nog niet... anders!’
| |
Jij of u?
- Het artikel in het Augustus-nummer behandelt ‘jij of U’ uit taalkundig oogpunt. Ik zou hiernaast willen wijzen op het gebruik van jij of U in het algemeen. Het is opvallend dat in den loop der jaren men in gezelschap er hoe langer hoe meer toe overgaat elkander te jijen en jouen en elkaar bij den voornaam te noemen. Vroeger moest men al zeer bevriend zijn voordat Mijnheer A Mevrouw B bij den naam noemde en omgekeerd. Tegenwoordig is het over het algemeen zoo dat indien men een Mevrouw een paar maal ontmoet heeft, de bewuste dame in kwestie het blijkbaar noodig vindt te zeggen: ‘Zeg maar Annie’, ook al heeft de Mijnheer in kwestie daarvoor geen enkel animo en is hij er ook heelemaal niet op gesteld door Annie met Piet te worden aangesproken. Velen schijnen het denkbeeld te hebben dat het onbehoorlijk of stijf is indien men zich niet ten snelste laat tutoyeeren en zelf ook tutoyeert. Het gebruik dat een Mevrouw een anderen Mijnheer, zoo zij deze al tutoyeert, dan tenminste bij den achternaam noemde, is volkomen in ongebruik geraakt. Trouwens onze grootmoeders spraken hun echtvriend ook dikwijls met den achternaam aan, wat tegenwoordig in het geheel niet meer bestaat; naar dit gebruik zou ik niet terug willen, maar wel dat men overigens niet zoo snel tot het tutoyeeren overgaat. Door dit tutoyeeren wordt ook verdere vormenloosheid in den omgang teweeg gebracht.
Trouwens ook tusschen mannen is daardoor het aanspreken met den voornaam veel veelvuldiger en sneller geworden. Indien Mevr. A Mijnheer B met den voornaam aanspreekt, komt Mijnheer B er vanzelf ook toe Mijnheer A met den voornaam te betitelen.
Mannen die elkaar tutoyeeren zullen elkaar over het algemeen in brieven met amice aanspreken of met: Waarde zoo en zoo (voornaam of achternaam). Dit lijkt mij op zichzelf ook beter dan het gebruik van het woord: ‘beste’. Advocaten hebben in hun zakenbrieven over het algemeen deze stelregel dat zij elkaar per brief aanspreken met ‘geachte confrère’, of indien zij elkaar tutoyeeren, met ‘amice’, doch ook in dit laatste geval wordt in den brief zelf ‘U’ en ‘Uw’ gebruikt, wat mij een zeer goede regel toeschijnt.
Ook aan het slot van brieven mag wel eenige aandacht geschonken worden. Het ‘hoogachtend’ of ‘met de meeste hoogachting’ is wel de beste wijze van afsluiting van een brief, indien men elkaar niet tutoyeert. Doet men dit wel, dan zit men altijd te houden wat men onder een brief moet schrijven, vooral onder min of meer zakenbrieven. ‘Beleefde groeten’ is eigenlijk dwaas, ‘vriendschappelijke groeten’ over het algemeen te vriendschappelijk, althans voor een min of meer zakenrelatie en ‘vriendelijke groeten’ te lief. Misschien is er nog het meeste te zeggen voor ‘steeds gaarne Uw (dw.)’, ‘steeds gaarne je’ of ‘steeds t.t.’.
J.C.v.S.
| |
| |
| |
Bewegwijzering.
‘Uw opmerking over het woord “bewegwijzering” op blz. 30 van No. 4 van “Onze Taal” is mij uit het hart gegrepen. Het is een zeer leelijk woord, waarmee ik dagelijks te kampen heb. Soms kan het vervangen worden door bebakening, dat evenmin fraai is, maar in de meeste gevallen - vooral als geen omschrijving kan worden gebruikt - moet men bewegwijzering bezigen, omdat het kort en duidelijk is.
Wellicht is het nuttig hierbij op te merken, dat met “bewegwijzering” niet alleen het stelsel van wegwijzers wordt aangeduid, maar dat er ook de richtingsborden, voorrichtingsborden en waarschuwingsborden onder worden verstaan, die eer bakens (herkennings- en oriënteeringspunten) zijn dan eigenlijke wegwijzers, die richting èn afstand aangeven.’
Aldus een lezer. ‘Wegwijzer’ wordt wel in gebruik verkort tot ‘wijzer’; laat ons derhalve zeggen bewijzering, dat is korter en even duidelijk. En waar het mogelijk eens noodig zou zijn, kunnen wij het uitbreiden tot wegbewijzering. In breederen zin kan ook bakening (zonder be-) gebruikt worden, waar mogelijk eens noodig, met weg- er voor. In de 17de eeuw zou zelfs ‘baking’ mogelijk geweest zijn. ‘Deeze luiden... zouden geirne..., met grondtpunten alleenlyk, den wegh der waarheidt gebaakt hebben’ (Hooft).
| |
-Logisch
- Overpeinzing. Het suffix -logie drukt uit: kennis of leer van -. Psychisch: de ziel betreffende; psychologisch: zielkundig. Pathologisch kan dus slechts zijn: ziektekundig, of: op ziekteleer betrekking hebbende. Pathologisch onderzoek, pathologisch laboratorium. Maar ‘pathologisch symptoom’ zal toch wel moeten zijn: pathisch symptoom.
Inderdaad; wie de uitdrukking: ‘pathisch symptoom’ gebruikt, daarmede bedoelende: een verschijnsel, dat op het gebied der ziekten van den mensch ligt, heeft zich niets te verwijten. Maar wij kennen dit ‘pathisch’ niet, in het Nederlandsch noch elders. Wij bezigen ‘pathologisch’ met veel wijdere strekking dan in de ‘overpeinzing’ gesteld. Zoo zullen wij zeggen: dat is niet normaal meer, het wordt pathologisch (d.i. ziekelijk) van vooral, sterk sprekende, psychische eigenaardigheden.
| |
Gemeente waterleiding
- Men vestigt onze aandacht op deze veel voorkomende uitdrukking en betwijfelt of zij juist is. Wij hebben vroeger al eens uitdrukkingen als deze aan het oordeel van onzen Raad onderworpen en gevraagd of ‘Gemeentelijke’ niet beter zou zijn. Ons deskundig College heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen den in geding gebrachten vorm. Wel komt het ons voor dat in het gegeven voorbeeld een koppelteeken goede diensten zou kunnen bewijzen.
| |
Terwijl
- Ik meen, dat het voegwoord ‘terwijl’, dat men in verslagen van bijeenkomsten aantreft, door zinsombouw door een ander woord kan worden vervangen. In schier elke alinea van een dergelijk verslag ontmoet men een- of meermalen dit ‘terwijl’; b.v.: de secretaris bracht het jaarverslag uit, terwijl de penningmeester rekening en verantwoording aflegde; ofwel: de heer X hield een met aandacht gevolgde rede, terwijl mej. X zong. Het lijkt mij voor geen van beiden erg prettig.
C.H. Jr.
‘Terwijl’, laat ons dit voorop stellen, heeft niet steeds een temporeele functie; een modaal, en wel ‘concessief’ karakter b.v. heeft het in een zin als: ‘Het was een eigenaardigheid.... hun lichte geprikkeldheid over kleinigheden, terwijl ze toch zoo sterk aan elkaar hechtten’ (Stilistische Grammatica).
Maar terecht gispt onze inzender het gebruik van ‘terwijl’ in de door hem gegeven voorbeelden. Juist waar de opvolging in tijd bij twee handelingen van veel belang is, zal men ‘terwijl’ niet kunnen gebruiken. Hier mogen wij inderdaad spreken van een (helaas veelvuldig) misbruik.
| |
Behoort tot een
- ‘Dit orgel (t.w. van de groote kerk te Deventer) behoort tot een der mooiste in Europa’. Dat bijzonder mooie orgel, waar dat van Deventer een soort aanhangsel van is, bevindt zich te Nunhem (L.).
| |
Apollo, zone Jupiters
- ‘(degenen), die ruim 5 jaar lid zijn, zullen zich de... reis... herinneren, voor zoover zij die persoonlijk meegemaakt hebben’. ‘Waar..... thans haar 18e jaargang beëindigt, vond die glansrijke onderneming 2 jaar eerder plaats’.
| |
Nieuwe wet
- ‘Volgens Eikwet repareeren wij Snelwegers’. Wij verwachten binnen kort een kastanje- en beukwet!
| |
Een dichter met sterk accent -
De stampvolle trein ging vertrekken
En nèrgens een zitplaatsje meer,
Toen kwam er een èlfde persoon bij,
Een vriend'lijke, oude meneer.
Géén van het véél jonger gezelschap
Stond òp. (Wèrk'lijk wáár, 't is een feit.)
De oude meneer bleef stáán peinzen;
Waarschijnlijk dacht hij aan zijn tijd...
| |
Mooie zin
- De Burgemeester van X maakt bekend, dat zij, wier eenig rijwiel is gevorderd, zonder dat dit rijwiel dan wel een ander rijwiel inmiddels is teruggegeven, kunnen, indien zij aantoonen, dat zij voor de uitoefening van hun beroep onvoorwaardelijk een rijwiel noodig hebben en niet op andere wijze aan een fiets weten te komen, vóór 10 September a.s. ter Secretarie dezer gemeente een verzoek indienen om teruggave van hun rijwiel of tot het ontvangen van een schadeloosstelling.
|
|