Onze Taal. Jaargang 11
(1942)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdArchaïsmen bij Van Lennep.Wij hebben in den laatsten tijd (laatstelijk in het Septembernummer van O.T.) eenige opmerkingen gemaakt over de taal van Jacob van Lennep. Thans willen wij aan het geschrevene nog eenige uitbreiding geven omdat het ons van belang dunkt, wat nader te doen uitkomen, in hoeverre het beschaafde Nederlandsch sinds het economische en cultureele keerpunt (1870) is veranderd. We kunnen dat, dunkt ons, niet beter doen dan door het aanhalen van eenige voorbeelden uit ‘Klaasje Zevenster’. Op den sterken Franschen inslag in onze beschavingstaal van het grootste deel der 19de eeuw hebben wij reeds gewezen maar dat men, in V.L.'s tijd, ook wel eenige woorden en uitdrukkingen bezigde die ons thans als archaïsmen klinken of op weg daarheen zijn, spreekt haast vanzelf. Zoo is met een ‘klapwaker’ een klepperman of nachtwaker bedoeld, met ‘in de vlucht zijn’: met iets verlegen zitten, met ‘biesjesdeeg’ waarschijnlijk deeg voor z.g. boterbiesjes (thans vervangen door botersprits) en met ‘zacht zoo goed’: allicht zoo goed. En een wonderlijk woord lijkt zeker ‘scharmoes’ dat men aantreft als een der zeven woorden welke, in de ‘poëtische’ taak van het avondje der ‘Dorstige Pleiaden’, elk der leden van het Zevengesternte verplicht is, in zijn dichtproeven te gebruiken. Blijkelijk vond trouwens reeds een der Pleiaden zelf dit geen gemakkelijk rijmwoord want hij wist het niet in een zin te brengen! En hij was nog wel juist degene die het had opgegeven! De anderen (plus één, een geïntroduceerde) schreven ‘dartel als scharmoes’, ‘vroolijk als s.’, ‘gelukkig als s.’, ‘huppelen als s.’, ‘dansen als s.’, ‘zwart als s.’ en: ‘Othello of s.’. Nu, het is, wanneer men bovendien weet dat het woord ‘scharmoes’ thans, in onze dagen, door het Woordenboek als ‘niet gewoon’ wordt aangemerkt, geen wonder dat wij niet zoo dadelijk er mee weg wisten. Wij hebben, toen wij door het Ned. Woordenboek naar het Fransche woord (‘scaramouche’) en het Italiaansche (‘scaramuccio’) waren gebracht, maar weer eens gegrepen naar de groote uitgave van Bescherelle die ons, | |
[pagina 75]
| |
al is ze reeds heel oud, al vaak aan de oplossing van een taalpuzzle heeft geholpen. Daar vonden wij dat Scaramouche (bij ons verbasterd tot ‘scharmoes’) een personage was van het Italiaansche tooneel (eerst van het Spaansche) een figuur van zwetserigen, laf-grappigen aard, die geheel in 't zwart placht te zijn gekleed, dus als een Othello (maar dan als een caricatuur op Othello). En zoo is dus, in de rijmen der Dorstige Pleiaden, zoowel het zwarte als het vroolijke in Van Lenneps ‘scharmoes’ verklaard.Ga naar voetnoot*) Een ander archaïsme is ‘kalikoetsche haan’ voor kalkoen of desnoods kalkoensche haan. Dit woord, dat germanistisch lijkt, is daarentegen van Nederlandschen bodem; men vindt het al bij Kiliaen en wel juist zoo als V.L. het schrijft. De naam is afkomstig van de plaats Calcutta. Zoo vinden wij ook het (thans wel allengs verouderde) woord ‘vaderliefje’ voor het slaapmutsje van een pasgeboren kind (Klaasje Zevenster werd gevonden met zoo'n dingske op het hoofd). En het woord ‘bruien’, dat men thans, al trof het ons in een, zij het oude, uitgave van Van Dale en al spreekt men nog wel van ‘den brui geven’, toch wel als verouderd mag beschouwen en in de beteekenissen van slaan, plagen, vallen, smakken werd gebezigd maar ook in de uitdrukking ‘den brui er van geven’ en ‘wat brui ik er om’, ‘wat bruit het mij’ enz. Zoo noemt dezelfde Van Dale ook nog het woord ‘kapitorie’ voor een schoolschrift met stijven omslag en ‘heumig’ voor: vunzig, muf, (men hoort ook wel eens: hummig) en ‘wezen’ voor aanschijn, gelaat dat, provinciaal, b.v. op Walcheren nog gebruikelijk is. Maar heeft iemand in onzen tijd nog wel eens het woord ‘rad’ gehoord voor rijksdaalder zooals men nog vaak (studentikoos) ‘een pop’ zegt voor een gulden? Tegenwoordig zegt men, in zulk een trant sprekend, ‘riks’. En hoort men wel eens gewagen van het ‘oppassen’ van een jongedame wanneer men bedoelt: ‘haar het hof maken’? De uitdrukking was blijkelijk reeds in V.L.'s tijd aan 't veranderen van beteekenis, want V.L. merkt, in een voetnoot, op, dat het woord, zóó gebruikt, komt uit de 18e eeuw. En wat ter wereld kan de afkomst van het woord ‘kediezen’ zijn? Het wordt gebruikt door een dienstmeisje dat van een der pensiongasten zegt: ‘Ie heitGa naar voetnoot**) altijd wat te kediezen’ waarmee bedoeld is: hij heeft altijd wat aan te merken. Men zou misschien geneigd zijn, te denken aan een verbastering (door den mond van het dienstmeisje) van b.v. ‘Que dis je?’... indien men zich dat gemakkelijk kon denken als een berisping of zelfs maar als een vermaning, uitgedeeld door een oud-Indischgast, gelijk hier het geval was. Want de planters van een eeuw (en meer) geleden, plachten zeker, véél meer dan die van thans, een taal te spreken waar ‘geen woord Fransch bij was’. In meer dan één zin. Dingen die voorts archaïsmen in de schrijfwijze kunnen heeten, zijn b.v. ‘enkelden’ dat wij tegenwoordig zònder en ‘konnen’ dat wij daarentegen mèt een d schrijven. Waarschijnlijk ook ‘geleid’ voor: gelegd en ‘leide’ voor legde (zooals thans ‘zeide’). En zeker de klinkerverdubbeling in ‘verveelend’, ‘flaauw’ en ‘naauw’, want schrijver dezes heeft die nog voor het woord ‘blaauw’ hooren verdedigen door zijn grootmoeder ‘omdat men het zoo zeide’. Wat in haar tijd ook zeker juist was; de twee aa's b.v. in ‘blaauw’ waren, bij haar uitspraak, duidelijk hoorbaar. Eigen woorden, neologismen, vindt men bij V.L. niet. Hij was geen taalsmid maar een taalconservator en een taalwachter. Dat hij daarbij zelf wel eens fouten (soms zeer leelijke) van zinbouw maakte, in 't bijzonder tegen het einde van het werk, is zeker heel jammer maar dat neemt niet weg dat ‘Klaasje Zevenster’, niet alleen als zeden- maar ook als taalbeeld van den tijd van ongeveer een eeuw geleden, o.i. waarlijk monumentaal mag heeten. Een werk van onvergankelijke waarde voor heel het Nederlandsche taalgebied. E. |
|