Onze Taal. Jaargang 11
(1942)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe taal van Van Lennep.Toen we onlangs ‘Klaasje Zevenster’ weer eens hadden gelezen, hebben we allereerst gewaagd (zie het Augustusnummer van O.T.) van des schrijvers opmerkelijk gebruik van ‘jij’ (waar wij thans ‘u’ zouden bezigen). Maar het genoemde boek dunkt ons ook in 't algemeen belangrijk; het heeft o.i. een dubbele waarde: nl. als zedenbeeld èn als taalbeeld van Van Lenneps tijd, d.w.z. die van de eerste zeventig jaren der 19e eeuw; Van Lennep stierf immers in 1868, d.w.z. twee jaren vóór den Fransch-Duitschen oorlog die de groote politieke, economische en cultureele kentering van de genoemde eeuw heeft teweeg gebracht. De Fransche beschaving werd, na 1870, in ons land en elders, als invloedrijk element allengs door de Duitsche verdrongen. Al is dit natuurlijk geleidelijk en langzaam gegaan. | |
[pagina 67]
| |
Wij willen nu niet wijzen op ‘Klaasje Zevenster’ als algemeen zeden- maar alleen als taalbeeld. En dan vindt men, in dat boek, den spiegel van een beschaving die zoozeer door de Fransche werd beïnvloed, ja men kan welhaast zeggen: overheerscht, dat de leidende cultuurkringen - V.L. behoorde tot de patriciërs, zij het dan dat zijn geslacht eerst op het allerlaatst van de 18e eeuw in de Vroedschap van Haarlem werd vertegenwoordigd - zich even gemakkelijk van die vreemde als van de eigen taal bedienden.Ga naar voetnoot*) Men kon, vóór 1870, waarlijk zeggen: ‘Tout homme a deux pays: le sien.... et puis la France’. Cultureel gezien, was dat niet overdreven. En men moet dan ook bij het lezen van ‘Klaasje Zevenster’ eens zien, hoe vaak en hoe licht de hoofdpersonen Fransch spreken en niet alleen in citaten doch ‘zóó maar’, tot uiting van hun eigen gedachten. En uitstekend, onberispelijk Fransch! Opmerkelijk is het, als cultuurteeken weer, dat er weinig Engelsch in dit boek voorkomt en zéér weinig Duitsch en dat dit laatste weinigje dan nog alles behalve onberispelijk is (V.L. schrijft: ‘Der bleicher Mann’ en ‘Schadefreude’.... maar dit laatste woord kan een, vroeger wel voorkomende, variatie van den vorm mèt een n zijn). Nog één opmerking ten slotte. Als V.L. Fransch gebruikt, of het, nog vaker, zijn personen in den mond legt, dan is het, gelijk wij zeiden, een onberispelijk Fransch. Maar hetzelfde is, bijna altijd, óók het geval met het Nederlandsch. Trouwens, hij verzorgde zijn taal welbewust (behoudens enkele slordigheden vooral in het laatste deel van zijn boek) en er komt een gesprek in voor tusschen Klaasje en Dominee Bol waarin deze laatste blijkelijk de meening van Van Lennep weergeeft en waaruit blijkt, hoe weloverwogen zijn schijnbaar zoo vlotte, schijnbaar zoo spontane, taal inderdaad was. Men vindt in dit werk natuurlijk ook belangwekkende archaïsmen en woorden die om andere redenen aandacht waard zijn. Het spreekt immers vanzelf dat de Taal, die een levensuiting is, na het verloopen van een eeuw tijds niet meer geheel dezelfde is als voordien; ze slijt af en groeit aan. Maar daarop komen wij misschien later eens terug. Thans ging het ons alleen om ‘Klaasje Zevenster’ als cultuurbeeld. e. |
|