| |
| |
| |
Van onze leden.
Grooter ‘als’ - of ‘dan’?
Men heeft ons herhaaldelijk - en ook thans weer - gevraagd nogeens onze stem te verheffen tegen het gebruik van als achter den comparatief: beter als, grooter als - een gebruik, dat men met ‘misbruik’ bestempelt, een ‘steeds toenemend misbruik’.
Wij willen dit gaarne doen, maar stellen daarbij voorop dat men het bezigen van ‘als’ achter den comparatief niet ‘misbruik’ mag noemen: de vormen (beter) als en dan zijn beide te rechtvaardigen, beide ‘goed’.
Of een van beide de voorkeur verdient? ja, zonder eenigen twijfel: de voorkeur verdient ‘dan’. In geschreven taal doet: beter, grooter als, naar ons gevoelen, stootend aan, zelfs in de algemeene beschaafde gesproken taal gevoelen wij het als een wanklank.
Een persoonlijke opvatting? Zeker, volstrekt persoonlijk; wel te verklaren bij iemand, die van zijn eerste kindsheid af ‘thuis’: beter dan heeft hooren zeggen, en beter als (of: as) op straat; voor hem heeft ‘beter als’ een weinig aantrekkelijken klank. Zijn beide vormen - afgezien dan van het gebruik in verschillende kringen - taalkundig van gelijke waarde? Neen; ‘dan’ heeft de oudste en de beste rechten. Vondel schreef in zijn vroegere gedichten nogal veel ‘als’; daar is hij later van teruggekomen. In den eersten druk van zijn Palamedes (1625) schreef hij overal als, in de herziene uitgave van 1652 is dat ‘als’ in dan veranderd.
En wat zegt Matthijs de Vries? ‘Dan en als zijn beide historisch te rechtvaardigen en logisch zuiver te verklaren. Zal men daarom in de schrijftaal beide gelijkelijk erkennen, of wel, alleen op de spreektaal lettende, als voor dan in de plaats stellen? Het ware niet te wenschen. De spreektaal heeft ongetwijfeld hare rechten, maar zij heeft ook hare afwijkingen en hebbelijkheden, die ons niet de wet mogen stellen, wanneer zij in strijd zijn òf met den goeden smaak, òf met eene duidelijke en ondubbelzinnige uitdrukking der gedachte, het eerste vereischte en de hoofdvoorwaarde eener verstandige taal. “Dan” is de vanouds gewone en erkende term, die zich door alle tijden heen heeft gehandhaafd. “Als” moge op zich zelf ook onberispelijk zijn, maar het is niet gerechtigd om “dan” uit de plaats, die het volkomen goed bekleedt, te verdringen. Twee uitdrukkingen onverschillig nevens elkaar te bezigen voor hetzelfde begrip, zonder de minste wijziging of schakeering, is in de taal geen begeerlijke rijkdom. En werkelijk is dan bruikbaarder en juister dan als. “Als” drukt het begrip van gelijkheid uit. Hetzelfde woord aan te wenden, waar de ongelijkheid op den voorgrond staat, strijdt met den goeden smaak, dien de schrijftaal niet mag verloochenen. En het is evenzeer in strijd met den eisch der duidelijkheid; het kan verwarring veroorzaken, gelijk Huydecoper zeer te recht heeft aangetoond. “Dan” voldoet dus in ieder opzicht, “als” schiet te kort in die vereischten, die de schrijftaal mag doen gelden. Reden genoeg om het oude dan niet door het minder eigenaardige als te laten verdringen. Het eerste achter den comparatief en in de beteekenis van: behalve, het laatste in den zin van:
gelijk; het eerste aan fr. que, het laatste aan fr. comme beantwoordende: dàt is met beider aard en wezen het meest in overeenstemming.’
Vondel en Matthijs de Vries; geen slechte gidsen, dunkt ons. En als de laatste het bezigen van dan achter den comparatief aanbeveelt op grond van den goeden smaak, dien de schrijftaal niet mag verloochenen, dan willen wij hopen dat nog eens de tijd zal komen, dat wij ons ook in de gesproken taal door dezen goeden smaak laten leiden.
| |
Zich rekenschap geven - beseffen
In ons verzet tegen woordgebruik-uit-sleur bezigen wij gaarne beseffen, waar wij vroeger min of meer gedachteloos ‘zich rekenschap geven’ zeiden. Zijn deze beide uitdrukkingen synoniem?
Een lid beantwoordt deze vraag en schrijft: Er blijken twee verschilpunten te bestaan. Het eerste is het verschil van tijd: ‘zich rekenschap geven’ is een handeling, die in het heden plaats vindt; ‘beseffen’ is het resultaat van iets, dat in het verleden geschied is. Het begrip ‘inzien’ staat in dit opzicht met ‘beseffen’ op één lijn; ‘zich realiseeren’ met ‘zich rekenschap geven’.
Ten tweede: ‘zich rekenschap geven’ is, evenals ‘inzien’, uitsluitend een (actieve) werkzaamheid van het verstand. Daarentegen is er bij ‘beseffen’, evenals bij ‘zich realiseeren’, náást de verstandsfunctie, altijd een belangrijke (uiteraard meer passieve) gevoels-factor in het spel; soms kan deze laatste zelfs geheel de overhand hebben (bv. ‘Niemand kan “beseffen” hoe groot het verlies is, dat wij geleden hebben’).
Anders geformuleerd (ik gebruik hierbij noodgedwongen het woord ‘kennis’, omdat ik geen beter alles-omvattend woord weet te bedenken): Zich rekenschap geven = door nadenken ‘kennis’ verwerven.
Inzien = ‘kennis’ bezitten, die reeds door nadenken verworven was.
Zich realiseeren = door een combinatie van voelen en nadenken ‘kennis’ verkrijgen.
Beseffen = ‘kennis’ bezitten, die reeds door een combinatie van voelen en nadenken verkregen was.
Nu rest nog het moeilijke probleem der -ismen. ‘Zich realiseeren’ is - ook naar mijn meening - een anglicisme, maar hoe moeten we het vervangen? ‘Zich bewust worden’ komt slechts in
| |
| |
aanmerking, wanneer de nadruk geheel en al op de gevoelsfactor valt. ‘Doordrongen raken’ of (met verwisseling van subject en object) ‘iets dringt tot iemand door’ is te passief: het wijst te veel op een invloed van buiten af en te weinig op een autonoom, min-of-meer actief geestesproces. Noodgedwongen moet ik ‘zich realiseeren’ dus wel eens gebruiken.
En ‘zich rekenschap geven’ is dus volgens U een gallicisme. Het kan zijn, al ‘voel’ ik het niet zoo. Maar hoe wilt U het dan ‘vertalen’, nu ‘beseffen’ niet bruikbaar blijkt te zijn? De beste omschrijving, die ik kon vinden, luidt: ‘over iets nadenken en er daardoor de beteekenis en/of de consequenties van doorgronden’, dus wel wat erg onhandelbaar. Neen, ik kan ‘zich rekenschap geven’ totdat ik een goede vervanging ontdekt heb, onmogelijk uit mijn woordenschat missen.
A.E.D.
⦶ Alle hulde brengende aan 's heeren D.'s veelszins juiste opvatting en omschrijving der vier uitdrukkingen, merk ik alleen op dat het begrip der geestelijke werkzaamheid, dat door zich rekenschap geven en zich realiseeren wordt uitgedrukt, voor mijn gevoel toch ook bij beseffen en inzien niet geheel ontbreekt; beide duiden een blijvenden toestand aan, als gevolg eener voorafgegane geestelijke werkzaamheid; vandaar dat zij ook vaak gebezigd worden in verbinding met nu enz.: ik besef, zie nu in enz.
Maar dit zijn subtiele synonymieke onderscheidingen, die m.i. niet volstaan ter rechtvaardiging van het gebruik van twee stellig ontleende uitdrukkingen, die dreigen een goed en eigenaardig Nederlandsch woord te verdringen en te verdrijven.
| |
⦶ En
- ‘Het ontkennende “en” werd toonloos uitgesproken’. Maar ik heb den grooten voordrachtskunstenaar W. Royaards eens bij het (overigens voortreffelijk) voordragen van Vondel's Geboortclock dit stellig en zeker vanouds volstrekt toonlooze en (= ne) met zwaren nadruk hooren uitspreken!
| |
⦶ In den aap gelogeerd
- Inderdaad heb ik indertijd te Brugge aangekomen en dichtbij het station een opschrift ‘In den gulden Aap’ ziende, ijlings mij zelf en twee jonge neven voor de grap daar ingekwartierd, en 't er best gehad. Maar de Zutfensche ‘Apenstert’ heeft, naar ik meen te weten, met ‘aap’ niets te maken: de ‘a’ duidt oorspronkelijk den klank ‘ao’ aan, die zoowel uit wgerm. ‘â’ als uit wgerm. ‘o(u)’ ontstaan kan zijn (verg. -rade naast -rode enz.), hier uit ‘o’. Maar wat met ‘open stert’ bedoeld is heb ik eens geweten, maar ben ik nu vergeten!
| |
⦶ De ‘i’ in ‘oirbaar’
- Ja, vóór ‘r’ en in 't Zuiden (Brabant) ook wel voor andere medeklinkers o.a. ‘s’, zijn de, daardoor ietwat gerekte, klinkers a, e, i, o, u oulings veelal niet met ‘e’, maar met ‘i’ verlengd geschreven; hetgeen aanleiding heeft gegeven tot de onzinnige ‘uitspraak’ dezer letters (‘spelling-pronunciation’ zeggen de Engelschen) als een tweeklank; vooral in plaatsnamen: Oirschot, Oisterwijk enz.; welke zotte spellingen een taai leven hebben, vooral doordat men er veelal een eerbiedwaardige en eigenaardige oudheid in meent te zien. Vooral gemeentebesturen hechten daaraan, gelijk b.v. ook aan Zutphen. (N.B. < Sûth-ven, nnl. Zuidveen; dichtbij is inderdaad ook een ‘Noordveen’ (t.w. aldus in 't Nnl. = sassisch-Zutfensch?)
| |
‘Goor-psychopathies’.
Professor Royen zet zijn bestrijding van Onze Taal, op de hem eigen wijze, voort - nu in Taal en Leven. Wij kunnen moeilijk uitvoerig ingaan op al wat Prof. Royen te berde brengt; wie er zich voor interesseert, moge het naslaan in afl. 5 van het genoemde tijdschrift.
Een enkel staaltje van deze ‘bestrijding’ moge volstaan. Wij hadden, in onze aflevering van Maart 1941, aanmerking gemaakt op de uitdrukking: het sexuele-N-complex, die een lezer had gebruikt. Het woord ‘complex’ - schreven wij - roept bij ons de gedachte op aan een geestelijke afwijking; ‘sexueel’ in dit verband wil ons onder de suggestie brengen van iets onbehoorlijks, iets gewaagds, hinderlijks. Laat men dat niet doen, want het dient tot niets.
Dit heeft onzen opponent vuur doen vatten; hem - want Prof. R. is de auctor intellectualis van deze uitdrukking - de bedoeling in de schoenen te schuiven dit immers zoo onschuldige woord naar Freudiaanschen trant met een ‘goor-psychopathiese’ bijsmaak te bezigen, een fatsoenlik mens van zooiets te beschuldigen, dat gaat hem te ver. ‘Complex’; maar hebben wij dan nooit gehoord van een woningcomplex, een huttencomplex, een volkencomplex...!
Wanneer men nu weet dat Professor Royen's brochure van 1934: ‘Het seksuele-N-komplex’, waarnaar hij in zijn tegen ons gericht stuk nog verwijst, als volgt begint: ‘Het voorstel van de kommissie-Marchant in zake de naamvals-n maakt de verwarring van genus en sekse weer aktueel. Freud zou, als hij het wist, van een n-komplex spreken’, dan zou men toch willen vragen: Waarom riep Professor Royen, als zijn gedachte bij de benoeming van een taalgebruik dat hij bestreed, verre bleef van de ‘goor-psychopathiese bijsmaak’, die het woord ‘complex’ door Freud verkregen heeft (naar hij zelf zegt) - waarom riep Professor Royen niet alleen door de keuze van het woord, maar ook door de expresse vermelding van Freud, als den man die zulk een naam er aan geven zou, de gedachteverbinding tusschen zijn pakkende (waarom pakkend?) benaming en Freud's leeringen zelf op? Dat zouden wij toch wel gaarne eens vernemen.
| |
| |
| |
-Aar en -er
- Wij zijn er (O.T. 1938, 7) tegen opgekomen dat men een instrument, dienende tot het openen van brieven, met briefopener aanduidde; die uitgang -er paste hier niet, wij zeggen immers ook niet: bedeler, leugener.
Waarom eigenlijk, vraagt een lezer; -aar en -er zijn toch ongeveer hetzelfde. Waarom spreekt het Duitsch wel van öffner?
- De achtervoegsels -aar en -er zijn inderdaad verwant; -aar is een latere en versterkte vorm van -er. Dat wij -er verwisseld hebben voor -aar zal zijn grond hebben in een streven naar welluidendheid, door het vermijden van twee opeenvolgende toonlooze lettergrepen; de meeste woorden op -aar hebben namelijk vóór het achtervoegsel een toonlooze e. De vergelijking met het Duitsch gaat niet op, want ‘openen’ is in het Duitsch ‘öffnen’; bij ‘öffner’ hebben wij dus deze toonlooze e niet. Het Duitsch vermijdt ook gaarne de opeenvolging van toonlooze lettergrepen; niet steeds, zie b.v. ‘zauberer’. Vroeger gevoelde men dit bezwaar blijkbaar niet: toen sprak men van: wisselere, bedeler, wandeler, waar wij thans voor zeggen: wisselaar, bedelaar, wandelaar. De grondwoorden, waarvan de meeste dezer afleidsels zijn gevormd, zijn werkwoordstammen op -er, -el en -en, zoodat wij veel vormingen kregen op -elaar en -enaar, met het gevolg dat wij gingen denken aan het bestaan van twee andere achtervoegsels, die op -laar en -naar, achtervoegsels die wij daardoor zijn gaan gebruiken waar de 1 en n niet thuis behoorden: kerselaar, pruimelaar, rozelaar, beeldenaar, geweldenaar, kluizenaar, schuldenaar, weduwnaar. Uit Leiden ontstond terecht Leidenaar, uit Zutfen: Zutfenaar, en naar deze voorbeelden vormden wij ook: Hagenaar, Utrechtenaar, Egyptenaar. Tooveren behoorde te leiden tot tooveraar, maar daarvoor zijn wij ‘toovenaar’ gaan zeggen, hier ook alweer welluidendheidshalve.
| |
Beleefd
- Een woord dat in den loop der tijden ook al weer een aanmerkelijke wijziging in beteekenis heeft ondergaan. Het Middelnederlandsch kende ‘belevet’, in den zin van: veel beleefd, en dus veel ondervinding hebbende, ervaren zijn. Wie veel ondervinding heeft, wordt licht ‘verstandig’ in zijn overleggingen, ‘handig’ in zijn werk ook, zelfs op den duur ‘wellevend’, en deze begrippen hebben zich allengs aan dit ‘beleefd’ gehecht. Ervaren, kundig: ‘Hy soude een seer kloek en beleeft man in oorlogs-zaken geworden hebben, hadde hy in 't leven gebleven’. Wellevend, welgemanierd: ‘Wie zoud' voor een oudt man wijcken? niemand is soo beleeft’. ‘De geringe Javaan is veel beleefder dan zyn europesche standgenoot’.
In de 17de eeuw heeft ‘beleefd’ de beteekenis verkregen van: vriendelijk, genadig enz., een bet. die echter moeilijk te verklaren is uit het oude belevet, veel beleefd hebbende. Waarschijnlijk moeten wij hier denken aan een ouden Nederduitschen vorm ‘belêven’, ons ‘believen’, ‘lieb haben’; daarnaast: ‘belêfdicheit’, verklaard als: höflichkeit. Waarschijnlijk, zegt het Wb. d. Ndl. Taal, heeft een nagenoeg gelijkluidend Nederduitsch woord, dat in het algemeen ‘liefhebbend’ beteekende, invloed gehad op de jongere beteekenissen van beleefd.
Beleefdheid, welwillendheid, vriendelijke gezindheid. ‘Hoeveel is het? - Dat laat ik aan Uwe beleefdheid over; dat staat aan Uwe beleefdheid.’ Een speculatie op de welwillendheid van den ander, om zoo doende een wat ruime betaling voor bewezen diensten te verkrijgen.
| |
Weinig
- ‘Het bedrijf was weinig economisch’; ‘Constantijn Huygens was een weinig fijn man’; ‘de weinig bekoorlijke sirih-pruimende weefsters’; ‘een weinig harmonische ontwikkeling’; ‘een weinig tactvol antwoord’; ‘de weinig talrijke groep der zwakke ij-werkwoorden’; - voorbeelden van het gebruik van ‘weinig’ in den zin van: niet erg, ietwat, een gebruik dat in den laatsten tijd blijkbaar is opgekomen. Zou het verantwoord zijn?
S.v.S.
(Deze inzender is dus geneigd ‘weinig’ als bijwoord van graad te verwerpen. Zou het verantwoord zijn? - Red.)
| |
Van af
- Wij hebben niet vergeefs een beroep gedaan op onze leden. Ziehier de woorden van Nicolaas Beets, het zesde gedeelte van het gedicht Queruliana.
‘Van af’ is meer dan schennis van een wet,
Door taalgeleerden ingezet;
Moedwillige verkrachting mag het heeten
Van taalgevoel en taalgeweten.
‘'k Wou af uw schoot’ zegt in zijn brabbeltaal het wicht,
Dat aanstonds beter leert door moeders onderricht,
En zeker levenslang in 't rechte spoor zal blijven,
Zoo 't maar geen lezen leert of schrijven.
| |
Belet vragen
- Ik heb mij afgevraagd ‘Hoe komt men toch aan de uitdrukking: Bij iemand belet vragen’, terwijl men juist bedoelt te vragen of er geen belet is? Zijn er meer dergelijke (naar mij voorkomt: foutieve) zinswendingen?
Het komt ons voor dat ‘belet vragen’ een korte uitdrukking is voor: naar belet vragen, vragen of er (geen) belet is. Een soortgelijk geval hebben wij in de uitdrukking: verontschuldigingen aanbieden, i.p.v. om verontschuldiging verzoeken.
| |
Uitheemsche taal
- In een artikel in de krant doet een criticus een goed woord voor het onvervalschte Nederlandsch. Een goed ding; maar is deze criticus zelf wel vast in de leer, als hij spreekt van: het perfectionneeren, het Nederlandsche opera-instituut, consciëntieus, zonder raison, massacreeren, soit, enz.? En is: ‘het éénige (met accent!) wat’ wel goed Nederlandsch?
(V-k)
| |
| |
| |
Belevenis
- Een lezer merkt op dat wij met ons bijschrift stellig bedoelden te zeggen dat de vraag ‘belevenis of belefenis’ heelemaal niet moeilijk is, en dat het zonder twijfel ‘belevenis’ met een v moet zijn. Maar - vraagt hij - waarom dan eigenlijk? bij den uitgang -ing verscherpt in onze taal de v toch gemeenlijk tot f; als in: lafenis, begrafenis, droefenis.
Zoo is het inderdaad. Waarom onze taal dan bij ‘belevenis’ een uitzondering maakt? Zou het kunnen zijn omdat ‘belevenis’ geen Nederlandsch woord is en de taal het op deze wijze uitdrukkelijk tot vreemdeling wil stempelen?
| |
Nanemen
- ‘Remboursementen door U nagenomen op de volgende zendingen’. Aldus een expediteur. Is het niet beter te spreken van: Remboursementen waarmee de volgende zendingen belast zijn? Dan omzeilen we immers dat ‘nanemen’?
V.d.W.
| |
De luis aan den ketting
- Een lezer te Oud-Beyerland schrijft ons dat iedere inwoner ons dadelijk de herberg ‘luis aan de ketting’ zal aanwijzen. De naam is daar zoo gebruikelijk dat onze lezer zelf er geen anderen voor kent.
| |
Zin
- ‘Hier is het arbeidsproces zoo doeltreffend mogelijk, opdat iedere handgreep zijn zin(?) krijgt en tot het hoogst mogelijke effect leidt.’
V.d.W.
| |
Van daag den dag
- Erg prettig doet deze uitdrukking niet aan, vooral niet in officieele stukken of dagbladen van naam.
V.d.W.
- Charivarius heeft een boekje geschreven: ‘Is dat goed Nederlands?’... Precies, precies, dat boekje hebben wij allemaal natuurlijk. Maar dat was niet wat wij zeggen wilden. Dr. Dominicus heeft er nu oefeningen bij geschreven, voor de jeugd; bv. ‘Schrap in de volgende zinnen de woorden die overtollig zijn’ enz. Erg aardig en erg leerzaam.
Of dat niet gevaarlijk is, dat schrappen van al wat overtollig mag heeten? Omdat wij zelf geschreven hebben dat dat doodelijk is voor de levende schakeering van onze taalvormen? Zeker, maar dat moet je zóó begrijpen. Charivarius doceert niet: vermijd alles wat overtollig is in de taal; hij zegt alleen maar: let eens op, ga eens na wat overbodig is en wat niet. En als ge dat hebt gedaan, gebruik dan gerust een uitdrukking die ‘overbodig’ is, als ge dat wilt. Dan zult ge hebben leeren onderscheiden en er U voor hoeden in smakelooze herhalingen te vervallen.
Dat is het, wat Charivarius beoogt: hij wil ons leeren opletten, ons wakker schudden uit den dommel, onze sleur breken. Ons maken tot ‘bewuste’ taalgebruikers. Dat, en niets anders. En dit nieuwe boekje kan daartoe meewerken.
|
|