[Nummer 8]
Jij of u?
De taal is - dit moeten wij nooit uit het oog verliezen - tweeërlei: voorwerp van Kunst èn van gebruik en ze is in beider aard veranderlijk. Taalkunstenaars scheppen nieuwe woorden maar dat doet eveneens het omgangsgebruik. De taalkunstenaars nu, weten wat zij doen; zij doen het althans bewust terwijl het ‘spraakgebruik’ een onbewuste uiting is van ‘the man in the street’ die de taal louter bezigt tot zijn gemak en noch met kennis noch met eerbied haar benadert. Daarom is het zoo goed dat wij in ‘Onze Taal’ een vereeniging hebben die kan gebezigd worden als correctief tegen de onkunde en, vooral, tegen de oneerbiedigheid van de meeste taalgebruikers.
Maar dat wij daarbij altijd de natuurlijke veranderlijkheid van de taal voor oogen moeten blijven houden, werd ons dezer dagen weer eens ingescherpt bij het herlezen van Jacob van Lenneps ‘Klaasje Zevenster’. Er komt in dat boek een relaas voor van een gesprek tusschen Klaasje en dominee Bol waarin laatstgenoemde blijkelijk de meening van Van Lennep zelf verdedigt en Klaasje kapittelt omdat zij vraagt: ‘Begint u? en ‘Hoe meent u dat?’. Volgens hem had Klaasje, zuiver Nederlandsch sprekend, u voor den derden of den vierden naamval moet bewaren en in den eersten naamval gij of ge of, als ze dat te ongebruikelijk boekig vond, jij of je moeten gebruiken. Dit laatste doende, zou ze naar het oordeel van Bol-Van Lennep zich volstrekt niet te familiaar hebben geuit maar gesproken hebben ‘zooals reeds voor twee eeuwen de deftige Hooft en de hofdichter Huygens deden’. En de nadere verdediging van Klaasje (die wel eerelid van ‘Onze Taal’ had mogen worden als ze nog leefde!) volgens welke u immers een samentrekking zou zijn van ‘Uwe Edelheid’ (of van UEdele!) wordt door haar berisper verworpen met de opmerking dat men dan toch immers het voornaamste uit ‘Uwe Edelheid’ zou weglaten: ‘Want waar blijft dan de geheele edelheid?’.
Wel, schrijver dezes zal zeker niet alles verwerpen wat Bol-Van Lennep betoogde; hij heeft nog in deze eeuw een ouden staatsman gekend die je en jij zei zonder eenige gemeenzaamheid en er zijn trouwens tal van streken waar, in de dorpen, allen elkaar met je en jij aanspreken. Terwijl er, anderzijds, altijd nog plattelanders zijn die, sprekend tot iemand van wat hoogeren stand, den derden persoon gebruiken: ‘Mijnheer heeft...’, ‘Mijnheer zegt dat nu, maar...’ enz. Maar dat neemt niet weg dat men, in de steden, in 't algemeen toch ook in den eersten naamval u is gaan bezigen.
Doch er is daarbij een zonderling, en zeker nog al incorrect, compromis of eigenlijk een niet overdachte mengvorm ontstaan. Men zegt nl. ten aanzien van zijn gemeenlijk, iemand aansprekend met eenige hoofschheid, b.v. noch ‘je bent’ zooals dominee Bol het zeker zou willen hebben noch ‘u is’, zooals Klaasje het waarschijnlijk zeggen zou en zooals het een tijd lang ook wel is gebezigd door menschen die streng op hun taal letten, maar U bent. En desgelijks ook: U hebt. Waarmee de eene vorm met den anderen is vermengd.
En daarmee heeft Klaasje toch eigenlijk, in den grond van de zaak, gelijk gekregen... van de ‘spraakmakende gemeente’. Zij het ook dat deze laatste, in den mengvorm ‘bent’ (die immers in den vorm ‘ben’ uitsluitend bij den eersten persoon behoorde) ons eigenlijk weer voor een nieuwe incorrectie heeft geplaatst.
e.