| |
Van onze leden.
Ombouw
- Een lezer kan zich niet vereenigen met den term ‘ombouw’, die tegenwoordig in departementale circulaires en economische tijdschriftartikelen nog al eens gebezigd wordt in verband met gasgeneratoren; hij is van oordeel dat deze vorm niet in onze taal thuis behoort. ‘Verbouwing’ staat hem echter ook niet aan en ‘het verbouwen’ voldoet hem evenmin.
- Onze lezers kennen onze opvatting ten aanzien van vormingen met om-. Wij bezigen dit om- ter aanduiding van het begrip ‘verwisseling’; in omruilen b.v. Passen wij nu het begrip ‘verwisseling’ toe op verschillende ‘toestanden’, dan drukt dit om- niets anders uit dan verandering, en dan komen wij al spoedig op gevaarlijk terrein. Wij willen hier liever niet te veel over zeggen. Het Wb. d. Ndl. Taal is o.i. wel wat erg toegeeflijk op dit punt: het vermeldt ‘òmbouwen, òmhaken, òmkappen (het haar), òmkleeden, òmplakken, òmsmeden, òmsmelten, omspelden, omtooveren, omwerken, omzetten, enz.; omarbeiden, ombinden, omkneden, omsmelten, omstapelen, omstuwen. Maar wij gaan niet gaarne tegen het Woordenboek in, en vooral niet als het een deel betreft dat bewerkt is door mannen als M. de Vries en zijn medewerkers... Deel X is echter reeds van 1893, bijna 50 jaar oud dus, en misschien zijn sedert onze opvattingen in dezen eenigszins gewijzigd.
| |
| |
| |
Bouwen
- Maar laat ons nu eens van dit ‘om-’ afstappen en eens zien naar dat ‘-bouw’. Wij willen nu even afzien van het oude gebruik van bouwen, in den zin van ‘bewerken’: boter bouwen, kalk en tras door elkaar bouwen; een ‘onghebout’ gezang; van onstoffelijke zaken, in den zin van: hanteeren, behandelen, beoefenen, er werk van maken, en daardoor: vormen, ‘bootsen’, ontwikkelen, volmaken, veredelen, aankweeken... In ons tegenwoordig taalgebruik bezigen wij ‘bouwen’ met betrekking tot wat uit hout, steen of andere ‘bouw’stoffen samengesteld wordt: huizen, schepen enz.; bij uitbreiding: een stad, een dorp bouwen. In het Duitsch wordt bauen gebezigd ook ten aanzien van: spoorwegen, havens, dijken, straten, machines, wagens, violen enz., en onze velerlei toepassing van bouwen zal onder invloed van dit gebruik staan. ‘Het schijnt wenschelijk’, oordeelt het Wb. d. Ndl. Taal, ‘de eigenaardige vanouds hiervoor gebruikelijke woorden “aanleggen” enz. te handhaven’. Inderdaad schijnt dit ‘wenschelijk’; is het niet wat dwaas, als de schoenmaker (schoenbouwer soms?) onze schoenen heeft voorzien van een steunsel, te spreken van een ‘ingebouwde’ steunzool.
Wij schijnen het samenstellen van motoren met ‘bouwen’ aan te duiden, maar al leggen wij ons daarbij neer, waarom zouden wij nu een verandering van een motor, ook als het een grondige, het karakter er van wijzigende verandering betreft, ‘ombouw’ noemen. Moet, als wij dien motor nu eenmaal ‘gebouwd’ hebben, al wat wij er later aan doen, nu bepaald af-, om-, ver-, over-, op-, na-, uitbouwen heeten? Waarom zouden wij hier niet spreken van verandering? Niet krachtig genoeg, onvoldoende ter aanduiding van de grondige wijziging, die het voorwerp heeft ondergaan? Maar wat is nu duidelijker dan veranderen, tot een ander, een van het oorspronkelijke onderscheiden ding maken!
Laat ons toch ophouden met het gedachtelooze gebruik van bouwen; niemand wint er iets bij.
| |
Van af
- Over het feit, dat deze woordjes nimmer aan elkaar geschreven mogen worden, bestaat een klein gedichtje, waarvan ik slechts de eerste twee regels ken. De rest is mij ontschoten. Waar ik het indertijd gezien heb, weet ik niet meer. Kunt U mij aan de rest van het gedicht helpen? De regels zijn: Vanaf is meer dan schending van de Wet, Door taalgeleerden rechtgezet enz.
Aldus een lid, wiens vraag wij tot onze spijt ontkennend moeten beantwoorden. Wij kennen een versje van Van Lennep (aangehaald in het Wb. d. Ndl. Taal, Dl I, 832: Wiens naam van af het barre Noord enz.), maar dat is het niet. Is het van Beets? een versje eindigende: ‘Met mee mijn besten vriend’? Kan een van onze lezers ons terecht helpen?
| |
(Ge)vernist
- Een pijnlijk dispuut tusschen een lezer en zijn dochtertje. Vader verbetert in dochtertjes opstel ‘vernist’ in ‘gevernist’. Dochtertje laat het er niet bij zitten en zoekt het ‘hoogerop’. Bij den onderwijzer. Vernist luidt het oordeel. Vader, grimmig, grijpt naar het woordenboek, Koenen, 7de druk, 1907. Gevernist. Heel goed. En Van Dale, Groot Woordenboek, 5de druk, 1914? Gevernist. Uitmuntend!
Was Vader nu maar zoo verstandig geweest niet verder te zoeken - Koenen en Van Dale, wat wil men meer - dan had hij in vrede verder kunnen leven; maar neen, hij wilde nog vaster zekerheid. Koenen 17de druk van 1932 (laatste druk in oude spelling). Vernist. Nog eens: Koenen 19de druk van 1940 (nieuwe spelling). Vernist. (De vastheid wankelt.) Kuipers dan, Geïllustreerd Woordenboek der Nederlandsche Taal, 1901. Vernist!
Verder terug dan maar. Nieuwenhuis, Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, deel 9, 1866. Vernist. Nog verder terug. Chomel, Algemeen Konstwoordenboek, deel 7, 1778: de volle vorm ‘gevernist’. En ten slotte: Nederduitsch taalkundig Woordenboek (1799-1811) van P. Weiland: Hugo de Groot sprak reeds van ‘verniste tael’.
Wat, Onze Taal, is nu de juiste vorm? en waarom trekken die woordenboeken niet één lijn? Zouden het die drie eerste letters ver zijn, die ons er toe gebracht hebben ten onrechte het voorvoegsel ge- van het verleden deelwoord weg te laten?
Inderdaad; valsche analogie. Men denkt: vernikkeld, vernist; of liever: men denkt niet, het denk‘apparaat’ is tijdelijk buiten werking gesteld. Wij spreken maar al te veel ‘gedachte’loos.
Het is duidelijk dat ‘vernissen’ niets te doen heeft met de vorming ver-nikkel-en. Of nu ons vernis, du. firnis, eng. varnish, voortgekomen is uit lat. *vitrînitium van vitrînus = ‘glazen’, ofwel zijn oorsprong heeft in den gr. stadsnaam Berenike (vernis in mlat.: ‘bernix’) - een afleiding, waar Franck-Van Wijk de voorkeur aan geeft; een geval dus als van ons ‘koper’, dat zijn oorsprong heeft in ‘Cyprus’, metaal van Cyprus (kuprus) -, ‘ver’ van vernis staat in elk geval buiten het ver- in verglazen, vernikkelen.
Wij vinden den vorm ‘vernist’ niet alleen bij Hugo de Groot, ook Vondel bezigt hem, in zijn strafgedicht ‘Aan den lasteraar van wijlen den Koninklijken Gezant Huigh de Groot’:
O Farizeeusche grijns met schijngeloof vernist,
Die 't Groote Lijk vervolght ook in zijn tweede kist.
Welke vorm voor ons, thans, de juiste is? Zonder twijfel die met ge-. Trouwens de Hollandsche volkstaal - of wij zouden ons al heel erg moeten vergissen - zegt, zoo niet altijd dan toch veelal: gevernist.
| |
| |
| |
De waarnemend(e) secretaris.
In den Ned. Staatsalmanak, uitg. Mart. Nijhoff, vond ik (onder Waterstaat): Administratief-ambtenaren, Technisch-ambtenaren, Technisch-hoofdambtenaren. Is dit niet een bevredigende oplossing? Men plaatst een koppelteeken tusschen bijv. naamw. en zelfst. naamw. en verbuigt alleen het laatste.
Wij zouden dan krijgen: van den waarnemend-secretaris, door den eerstaanwezend-ambtenaar, bij den geneeskundig-inspecteur.
M - n
Er is o.i. maar één oordeel mogelijk over deze plotseling opgekomen modegril: volkomen onnoodig, onredelijk, onnederlandsch. Eeuwenlang heeft men de onderscheiding, die men thans hiermede wil uitdrukken, niet noodig gehad; laat men zich toch, inplaats van gedachteloos hieraan mee te doen, eens afvragen waardoor die behoefte zoo groot is geworden en deze nieuwigheid zoo onmisbaar. En daarbij dan de regels en de grenzen aangeven, die dit gebruik bepalen zullen. Zal het alleen personen betreffen in een officieele functie? Of ook officieele instellingen? Zal men het alleen bij mannelijke woorden toepassen? of ook bij vrouwelijke? Alleen in het enkelvoud, of ook in het meervoud? Bestaat er wel reden om het tot officieele functies en instellingen te beperken? Zal men de nieuwe vinding ook niet toepasselijk verklaren voor functies bij particuliere instellingen? (Men doet het al in de praktijk!) Men stelle daarbij vooral ook vast: waarom wel zus, waarom niet zoo?
Blijkbaar heeft de redactie van den Ned. Staatsalmanak al beslist, dat de zaak voor het meervoud ook doorgaat, zij het met koppelteeken. Maar kan dit geschreven, niet gesproken teeken, een in de gesproken taal noodzakelijk blijkende buigingsuitgang vervangen? Neen -, en dus blijft te bewijzen, dat het mogelijk is te spreken van ‘den geneeskundig inspecteur’, en van ‘administratief ambtenaren’. Dat bewijs blijft men ons maar steeds schuldig; het is ook niet te leveren. Laat ons er toch niet verder over praten; al die taalverknoeiende nieuwigheden, wat hebben wij er aan, wat hebben wij er mee te doen.
| |
En/of
- Een lezer vraagt ons eens onze meening te geven omtrent de juistheid van het gebruik van de schrijfwijze: en/of.
Het is eenigszins moeilijk op deze vraag een afdoend antwoord te geven. Het is een uitdrukking die door ieder zal worden begrepen en dus zou men haar ‘juist’ kunnen noemen. Iets anders is of zulk een algebraïsch aandoende formule, in gewone taal geschreven, de taal siert. (Geschreven, want zeggen zal men zooiets niet licht; schrijven, omdat het papier zoo geduldig is.) Op aangiftebiljetten voor belastingen en dergelijke dingen - nu ja; maar verder toch maar liever niet. Wat zou men, op dien weg voortgaande, de taal - de schrijftaal nl. - al niet kunnen gaan vereenvoudigen en - verknoeien! Reeds in advertenties zouden wij zulke letterraadsels nauwelijks toelaatbaar willen verklaren. HH (DD) onderwijzers (-eressen), die hunne (hare) sollicitaties wenschen in te zenden, gelieven vooraf inlichtingen in te winnen bij den (de) secretaris (-esse) van hun (haar) onderwijzers(-eressen) organisatie(iën). Vragen-formulier: Zijt gij gehuwd/weduwnaar/weduwe? Hebt gij/hebt gij gehad een/twee/drie/meer kind(eren) uit een/twee/drie (achtereenvolgende) huwelijk(en)? Is (zijn) daaronder reeds een/meer meerderjarig? Is (zijn) dat (een) zo(o)n(en) en/of dochter(s)? Wij zouden ook een paar woorden meer kunnen schrijven, en dan behoorlijke zinnen vormen, die men ook verstaanbaar lezen, en zelfs zonder schriftuur voor zich, zonder bezwaar zeggen kon. Wie er liefhebberij in heeft, die zou ook nog een andere manier van hortende gedachten-uitdrukking hiermede kunnen verbinden/coördineeren/gelijkschakelen; een manier die niet alleen bij schrijvers maar ook bij sprekers voorkomt. Bv. de kennis van, de liefde tot, de eerbied voor de wijsbegeerte... zou men kunnen vereenvoudigen tot: de kennis, liefde, eerbied van/tot/voor de wijsbegeerte!
| |
Ende...
- Inderdaad, Coen heeft niet geschreven: Ende dispereert niet, maar ‘Dispereert niet’. Dat ‘ende’ moet er zijn bijgemaakt door de tallooze lieden, die het oude Nederlandsch zoo interessant en zoo naief en zoo vinden, en dan altijd tot voorbeeld een werkwoordsvorm met Ende er voor verzinnen. (‘Ende gij zult niet doodslaan’, zeggen ze dan b.v.). Zij hebben daarbij de flauwe herinnering aan het woordje en, ontkennend bijwoord, in de beteekenis van ons tegenwoordige niet, welk woord oorspronkelijk slechts ter versterking aan het ontkennende ‘en’ is toegevoegd, net als ‘pas’ en ‘rien’ aan ne in het Fransch (geen stap, geen ding).
Omdat de groote massa Nederlanders dat ‘en’ (ontkennend) toch altijd even als voegwoord zal opvatten, en ver-ouderwetschen (quasi) tot ‘ende’, klinkt ‘Dispereert niet’ krachtiger - voor onzen tijd! - dan ‘Ende dispereert niet’. Maar wat alles afdoet, Coen heeft het zoo niet gezegd! Het was in zijn tijd, naar wij meenen, in Holland ook niet meer gebruikelijk als eerste woord in den zin, maar alleen op een verder volgende plaats. Het Wb. der Ndl. Taal geeft echter nog een Vlaamsch voorbeeld van Gezelle: ‘'n Wekt ze niet, 'n laat heur geen geruchte dwingen, om... uit heuren slaap te springen!’ Dat het ontkennende ‘en’ toonloos werd uitgesproken, in tegenstelling met het voegwoord ‘èn’, blijkt hier tegelijk nog voor 't 19de-eeuwsche Vlaamsch, zooals het in ouderen tijd ook altijd het geval moet geweest zijn. In onze volkstaal komt het nog wel eens voor: ‘ik zeg je, dat ik het niet ĕn doe’.
| |
| |
| |
‘Purisme’
Het voorbeeld van Hooft heeft aanstekelijk gewerkt. ‘Spreekdraad’ voor ‘telefoon’. Ja, dat is een aardige vinding; en dan ‘schrijfdraad’ voor ‘telegraaf’? Maar wat zullen wij nu voor de uitvinding van Marconi gaan zeggen: draadlooze spreek- of schrijfdraad? En ‘hoofdopsteller’ voor hoofdredacteur, zooals onze Zuiderbroeders zeggen? Een beetje raar, dunkt ons. 't Is toch misschien maar het beste, de ingeburgerde vreemde termen te behouden. Men moet ook niet op één lijn stellen de termen, die men - uit gemakzucht - uit een of andere vreemde taal overneemt, en de woorden, die ter benoeming van iets nieuws uit Grieksch of Latijn worden overgenomen of gevormd. Die laatste zijn uit een allen gemeenschappelijke bron geput; ze kunnen ook zoo beschouwd worden, al is Frankrijk daarbij soms voorganger geweest, zooals bij ‘redacteur’ het geval is. Wij zouden ook zelf redáctor van het Lat. ‘redigĕre’ hebben kunnen vormen, als rector van ‘regĕre’. Zoo hebben we zelfs: ventilator. Maar blijkbaar heeft men in Frankrijk het eerst een nieuw woord voor deze functie noodig geacht. 't Is ook in het Hd. al in de 18de eeuw daaruit overgenomen. Eduard Engel (Verdeutschungsbuch) geeft voor ‘Redakteur’: Schriftleiter, maar vermeldt daarbij dat sommigen dezen term voor ‘Unsinn’ verklaren; ‘mühselig ausgeklügelt’. Hij voegt er bij: holländisch: ‘Steller, op-’, maar ‘opsteller’ is in Noord-Nederland nooit gebruikelijk geworden. Wij gelooven ook niet, dat ‘opstellen’ het dominante kenmerk is geweest, of thans is; maar samenbrengen en ordenen.
‘Of wij voor coördineeren een goede Nederlandsche uitdrukking weten’, vraagt een lezer. Wij zouden op den boven vermelden grond ook dit uit het Latijn genomen woord co-ordinare (met vervanging van -are door den wel uit het Fransche ‘-er’ afkomstigen, maar geheel Nederlandsch geworden uitgang ‘-eeren’; cf. waardeeren, voeteeren) gerust kunnen inlijven in onze taal. Iets anders is, of wij het uit modezucht en aanpasserij tot vervelens toe zullen gebruiken, passend of niet passend. Men zal bij weloverwegend, keurig taalgebruik vaak aan een anderen term de voorkeur kunnen en willen geven. Welken? dat hangt van het verband af.
| |
Her-
- Het gebruik van het voorvoegsel her-(met bijaccent), ter uitdrukking van het begrip: herhaling, is in de dagelijksche spreektaal tamelijk beperkt; wij spreken van: herademen, herbouwen, herdenken, herdoopen, herdrukken, herdijken, hereenigen, herhalen, herinneren (‘erinneren’, naar hd. erinnern), herkauwen, herkennen, herkiezen, herkrijgen, herleven, hermunten, hernemen, hernieuwen, heropenen, heroveren, herplaatsen, herroepen, herrijzen, herscheppen, herstellen, herstemmen, hertrouwen, hervatten, hervormen, herwinnen, herijken, herzeggen, herzien, enz.
Bij jongere vormingen, als: her(aan)besteden, herbenoemen, hergroepeeren, herkapitaliseeren, herverzekeren, herexamen, krijgt het voorvoegsel den hoofdtoon.
In België bezigt men vele vormingen met her-, blijkbaar navolgingen van Fransche werkwoorden beginnende met ré- en re-; het verdient geen aanbeveling dit voorbeeld na te volgen. Woorden als: herbeginnen, heropbeuren, heropvatten zijn bij ons ongebruikelijk.
Ongebruikelijk ook - mogen wij zeggen: fout? - zijn vormen als: gehergroepeerd, hergegroepeerd, geherkapitaliseerd, hergekapitaliseerd; daarvoor zegge men: hergroepeerd, herkapitaliseerd.
- In een werk over Statistiek vond een lezer den zin: ‘Hij heeft vele artikelen in het licht gegeven’. Hiervoor zou men kunnen zeggen: het licht doen zien, of eenvoudig maar: geschreven. ‘Sedert zijn oprichting heeft het instituut het licht doen zien aan vele publicaties’; met een kleine wijziging van de woordorde, en weglating van ‘aan’ zou de zin gebaat zijn. ‘Het doel van de loonsom-index is om een inzicht te krijgen in enz.’; het doel zal zijn geweest (een) inzicht te verschaffen.
| |
Alle hens
- ‘Alle hens’ - ontleend aan de zeemanstaal, en dáárom zonder d! De zeelieden waren (‘zijn’ mag ik niet zeggen, want het is reeds lang geleden, dat ik afscheid nam van de zee!) eenigszins slordig in hun uitspraak. Ik heb nooit anders gehoord dan: binsels, winsels, ransoen, zaddoek, wins. De leerling, die zijn eerste reis maakt, zal - nog denkende aan hetgeen hij heeft geleerd - de eerste dagen spreken van winches, wanneer hij de stoomlieren bedoelt, maar weldra hoort men van hem ook niet anders dan: wins, winsgast!
A.B.
| |
Verkeerde inversie
- Een spreker zei: ‘Nogmaals, mijnheer de voorzitter, verheug ik mij...’. Het inleidende ‘nogmaals’ heeft geen betrekking op de tot uiting gebrachte ‘verheuging’ en kan dus geen aanleiding geven tot omzetting van de woordorde. De spreker bedoelde: nogmaals (ik herhaal het), ik verheug mij...
| |
Gevoel
- ‘Door al deze onjuistheden voelde ieder zich natuurlijkerwijze onbevredigd. Om aan dit gevoel te voldoen, werd door het bestuur besloten om een nieuwe... stemming te houden’. Is het wel juist hier te spreken van het voldoen aan dit gevoel? Men bedoelde er mede: om het gevoel van onbevredigd te zijn weg te nemen.
| |
Denkbaar hoogste
- ‘... op het denkbaar hoogste peil te brengen’. Ik zeg liever: Op het hoogst denkbare peil te brengen. Wij zeggen immers ook: grootst mogelijke snelheid, e.d.
V.d.W.
|
|