Noodzakelijk - noodwendig.
Noodzakelijk. Bnw. Dringend, zoo goed als niet kunnende vermeden of verzuimd worden. ‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, enz.’ (W. v. Strafr.). Onmisbaar voor het bereiken van zeker doel, dringend noodig. ‘Het noodzakelijke levensonderhoud.’ Onvermijdelijk moetende gebeuren of waar zijn. ‘Wee der werelt van de ergernissen: want het is nootsakelick dat de ergernissen komen’ (Matth. 18, 7). ‘Een noodzakelijke gevolgtrekking’. In de uitdr. ‘een noodzakelijk kwaad’: noodig, en ook: onvermijdelijk. ‘..., maer nu, door boosheitswoeden, Sijdij een noodich quaet, om quader te verhoeden’ (Hooft). ‘Dat is het onvermijdelijk kwaad van redeneeren over hooge zaken’ (v. Eeden).
Bijw. Ter aanduiding dat er een dringende aanleiding is tot wat in het gezegde wordt genoemd. ‘Ik moet noodzakelijk met den heer Renting spreken’ (Willem Leevend). Ter aanduiding dat men, door nood of gebrek gedwongen, doet wat het gezegde noemt. ‘Het gedebandeerde volck van King James, dat op het platte land nootsakelijck most stroopen’ (C. Huygens Jr.). Ter aanduiding dat iets noodwendig voorkomt of voortvloeit uit iets anders. ‘Vroeger meende men, dat elke beschouwing van het verledene in verband met het tegenwoordige noodzakelijk partijdig moest wezen’ (Fruin).
Noodwendig. Waarschijnlijk in de 16de eeuw aan het Hd. ontleend; door Vondel in het algemeen verkozen boven noodzakelijk. Bnw. Onvermijdelijk, onontkoombaar, noodzakelijk, als een natuurlijke uitwerking of een logisch gevolg. ‘Nootwendiche casusen’ [gevallen die zich stellig moeten voordoen] (Bontemantel). ‘Noodwendige, onvermydelyke pligt’ (Marin). ‘Noodwendig gevolg’. Bijw. Ter aanduiding dat iets moet volgen uit hetgeen voorafgaat. ‘De toeleg ontdekt zynde noodtwendelyk vervallen moest’ (Hooft, Ned. Hist.). ‘Korinthe moet het kroost van Abraham... noodwendig in groote menigte aantrekken.’ (Beets).
‘Ik ontken niet, dat zo een mensch ysselyke wanorders kan aanrichten: ik beweer alleen, dat hy dit niet noodzakelijk moet doen. Hoe, moet een schatryke noodwendig een verkwister.... zijn?’ (Willem Leevend).