| |
Van onze leden.
De ernstig(e) zieke
- ‘De bepaling vóór een zelfst. naamw. is een adjectief, zegt Onze Taal. Maar men zegt toch: de practisch geschoolde, de theoretisch ontwikkelde, enz., zonder e?’
§§ - Wij zouden dat niet zeggen: de practisch geschoolde, enz. maar daar een zelfst. nw. achter voegen: de practisch geschoolde onderwijzer, verpleger, enz. Een wedervraag: Zou onze lezer ook zeggen: een theoretisch ontwikkelde? Toch wel: een ernstige zieke! Hoe komt dat? Men kent het substantief: zieke (gesubstantiveerd adjectief), maar niet: de geschoolde, de ontwikkelde (wij althans niet). Deze deelwoorden hebben nog volop het werkwoordskarakter.
Neem echter eens: de (een) beklaagde, de beschuldigde, de veroordeelde: die participia zijn als substantief in gebruik; zet men daar bijwoorden voor? Neen immers; noch van tijd, noch van plaats, noch van wijze of graad. Dan moet er het zelfst. nw. weer bij! De tegenwerping: maar men zet er ook niet, of niet gemakkelijk, een adjectief voor, zou geen hout snijden. Want dat is niet in geding. De vraag is: overheerscht het werkwoordelijke of adjectivische karakter, òfwel het substantivische? Niet: kunnen alle bijwoordelijke bepalingen ook adjectivisch gebruikt worden? [dat kan slechts bij uitzondering, als in: de ernstige zieke].
Natuurlijk - dit ten overvloede - kan men: ‘de practisch geschoolde’ enz. zeggen, wanneer uit hetgeen onmiddellijk voorafging, een bijbehoorend zelfst. nw. wordt aangevuld. Maar dan is het woord ook niet gesubstantiveerd.
| |
| |
| |
Bontmantel.
‘Bontmantel, koperdraad, ijzerdraad, glasdeur, leemvloer, zinkpijp, enz. enz. enz. Wat dunkt U?’ Wat ons dunkt? Wat dunkt onzen lezer? ‘Doe nu maar raak’? Is dat het alternatief, waarvoor hij ons stelt? Wij spreken niet van leermantel, of leerjas, of leerbroek, maar wèl van bontmantel. Hoe dat nu zoo gekomen is, zouden wij niet weten te zeggen; misschien doordat ‘bonten mantel’ ook in verbogen naamvallen van ‘bonte mantel’ voorkomt, en wij verwarring hebben willen vermijden. Waarom wij, ‘bontmantel’ eenmaal aanvaard hebbende, ons niet zouden mogen verzetten tegen ‘wolhemd’ of ‘katoenbroek’ is ons niet duidelijk. ‘Mica-bril’? ja, maar wat bewijst dat; ‘mica’ dient ons evengoed voor adjectief als voor substantief. Onze lezer zal immers voor het adjectief niet zeggen: micaen, of micaasch?
Papierdak is geen papieren dak; papierdoek geen papieren doek; ‘papierkap’ is volgens het Wb. d. Ndl. Taal zelf: omslag voor papier (dat ze van grauwpapier is, ligt dus niet in de samenstelling uitgedrukt); een papierschot is, strikt genomen, ook niet een papieren schot (is het niet een raam, van hout of zoo, met papier beschoten?). En zou Brandt, in zijn Leven van H. de Groot, met papierschat werkelijk bedoeld hebben, als het Wb. d. Ndl. Taal zegt: een uit papier bestaande schat, en niet: den schat zijner papieren (meervoud, niet stoffelijk bijv. naamwoord)?
| |
Geen breeuwer
- Een verbinding van de begrippen ‘breeuwer’ en ‘werk uit handen geven’? Stellig, zegt Amsterdam: ‘Ik ben van twee kanten van zeemansfamilie en heb de uitdrukking “mijn vader was geen breeuwer” veel gehoord, altijd in de beteekenis van: ik geef het werk niet uit mijn handen.’
En Friesland schrijft: ‘Ook ik herinner mij, uit mijn kinderjaren, zeer goed de uitdrukking: “Ik geef het werk niet uit handen, mijn vader was geen breeuwer”. In Noord-Holland, waar ik opgroeide, werd, als ik mij niet vergis, de uitdrukking vooral aan de Zaan gebruikt.’
Utrecht deelt deze opvatting. ‘Ik kan mij deze zegswijze, als Groninger van geboorte, zeer goed herinneren. Zij werd aldus gebruikt: Ik laat me het werk niet uit de handen nemen: mijn vader was geen breeuwer’. En Stadskanaal is het hiermede eens: ‘Mien vaoder het gain brouwer (= breeuwer) west, dei zuk 't wark uut handen geft’.
| |
Wat
- Een lezer maakt aanmerking op het gebruik van wat, in den zin: ‘...., zich niet lekker gevoelen na het nuttigen van wat rijkelijk veel ‘neutjes’. Zijns inziens drukt ‘wat’ uit: enkele, een paar. In dit geval zou dus ‘wat rijkelijk veel’ beter vervangen kunnen worden door: rijkelijk veel. Onze lezer acht zijn opmerking van niet veel belang, maar zou toch graag onze meening in dezen vernemen.
§§ - Wij achten de gemaakte opmerking wèl van belang: zij betreft de functie van een woord, en daarin dienen wij een goed inzicht te hebben. Niet een woord een functie toekennen, waar de aard der taal zich tegen verzet, maar stellig ook niet de taal verarmen, door woorden een deel hunner functie te ontzeggen.
De Stilistische Grammatica van Prof. Overdiep licht ons omtrent deze zaken in. Wat kan inderdaad, zooals onze lezer opmerkt, dienst doen als onbepaald telwoord, uitdrukkende een kleine hoeveelheid, een klein aantal; eenig, enkele, een paar. In het Hollandsch (spec. Zuid-) zegt men liever ‘'n beetje ('n pietsie)’ en ‘'n paar’.
Ook echter treedt het op als bijwoord van hoeveelheid en graad en van wijze. En daarbij kan het een versterkende, maar ook een verzachtende beteekenis hebben. ‘Hij was wát blij, dat hij er af was!’ (versterkend); ‘Hij is wat koortsig vandaag’, ‘hij is wat verkouden’ (verzachtend). Deze laatste functie vervulde ons woord in den gelaakten zin; met dien verstande, dat, psychologisch, de verzachting van ‘rijkelijk veel’ hier ‘vergoêlijkend’ is bedoeld.
| |
De vrouwen, haar....
- Een lid had meenen op te merken, dat het verschil tusschen ‘hun’ en ‘haar’ (vr. meerv.) aan het afslijten is en wij hebben dat ‘geen gewaagde conclusie’ gevonden. Hiertegen is verzet gerezen: wij kunnen den vorm ‘de vrouwen... hun’ niet streng genoeg afkeuren, oordeelt men.
Maar hebben wij dan den gewraakten vorm in bescherming genomen? Neen immers. Wij betreuren, met de leden die hier aan het woord zijn, de nivelleering die zich ook op het gebied der taal doet gelden. Daarvan hebben wij herhaaldelijk, en ook in dit geval, duidelijk blijk gegeven.
Overigens - laat ons dit niet onvermeld laten - wij kennen een taalgeleerde, die zich vierkant tegen dit ‘haar’ verzet. Hij noemt dezen vorm ‘een uitheemsigheid geheel in strijd met het nederlandse taalsysteem’; spreekt van ‘grammatise verzinsels’, ‘schoolse onwaarheid’ en ‘verzonnen spraakkunstigheidjes’.
| |
‘Ongekend’ en ‘onbekend’
- ‘De oude strijdvraag of waterpokken en gordelroos niet worden veroorzaakt door hetzelfde voorloopig ongekende virus blijft actueel’.
‘Ongekend’ is iets heel anders dan ‘onbekend’. Wij gebruiken het woord ongekend in den zin van: zoodanig als het tot dusverre niet voorkwam. ‘Een crisis van ongekende diepte’, ‘de violist wist een ongekend enthousiasme in het leven te roepen’. Maar iets, dat wij niet kennen, is ons ‘onbekend’.
Een aardig gebruik van ‘bekend’ en ‘gekend’ vonden wij dezer dagen in de krant. ‘Allereerst werd hij getroffen door een bekend maar daarom nog niet gekend feit...’
| |
| |
| |
Verkorte taalvorm
- Vallen uitdrukkingen als: zooals gezegd, het dient gezegd, het moet erkend - onder de rubriek ‘verkorten taalvorm’, en zijn deze syntactische ‘nieuwigheden’ aanvaardbaar?
Een lid van onzen Raad merkt hieromtrent op: * De eerste twee zijn algemeen erkend, dwz. in de omgangstaal gebruikelijk. De derde is mijns inziens minder natuurlijk van aard. Gevallen als no. 3 waren bijzonder frequent in den stijl van Dr. A. Kuyper. Ik heb den indruk dat Dr. Kuyper hierin door vele aanhangers, ook door redacteuren van den Standaard, werd nagevolgd.
Theoretisch kan men ze rekenen tot de ‘keuze van een korteren taalvorm’. Bij beoordeeling van deze ‘korte vormen’ zal men onderscheid moeten maken inzake de verschillende werkwoorden, die zijn ‘bijgedacht’, of (in den aanvang) verzwegen.
| |
Opstelling
- Den laatsten tijd komt men vaak het woord opstelling tegen, in de beteekenis van: staat, lijst. ‘..., hetgeen moge blijken uit onderstaande opstelling omtrent het koersverloop van enkele belangrijke Indische aandeelen’ (volgt een staat, vermeldende verschillende fondsen, met hunne koersen op verschillende tijdstippen). Is dat juist? In van Dales handwoordenboek komt het woord in 't geheel niet voor.
K-k.
Ook in het Wb. d. Ndl. Taal (Dl. XI, verschenen in 1910) vinden wij het woord opstelling in dit gebruik niet vermeld. De dichtstbijzijnde bet. die daarin is opgeteekend is die van: schriftelijke uiteenzetting. ‘De opstellingen van den Heere de Groot wegens 't gezag der Overheit omtrent de zaken van den Godsdienst.’
| |
Dank bij voorbaat!
- Als men ons een verzoek doet en reeds bij voorbaat zijn dank betuigt voor de inwilliging, verzuimt men nimmer daarbij zijn verontschuldigingen te maken tegenover Charivarius. Inderdaad, onze bekende schrijver is geen vriend van deze veelgebruikte formule. Maar, vond hij overal een geopend oor, met zijn voorbarige drankbestrijding heeft hij blijkbaar voorbarige-dankbestrijding heeft hij blijkbaar niet veel succes gehad!
| |
Een rol die ons niet ‘ligt’
- Een goede vriend van ons werk roept ons ter verantwoording, terzake van het bezigen dezer uitdrukking (in O.T. 1942, 18b).
Wij aanvaarden de terechtwijzing en plaatsen het gewraakte woord tusschen aanhalingsteekens. Peccavi!
| |
Stempel
- Het woord stempel werd in mijn jeugd in Groningen ook gebruikt in de bouwtaal voor: puin. Men sprak van ‘stempel’ ter versterking van het fundament of van het aanbrengen van een stempellaag ter verharding van den grond.
h.w.
| |
Om-
- Er zijn bedrijven, die er hun werk van maken, in vaten verpakte boter opnieuw te verpakken in cartons met een inhoud van ½ en ¼ kg. Deze bedrijven hebben hiervoor een vergunning noodig. De Nederlandsche Zuivelcentrale, een officieel lichaam dat de vergunningen afgeeft, spreekt in dit verband van ompakken, ompakvergunningen, ompakruimten, waar ik liever zou schrijven: overpakken, enz.
v. M.
Wij verwijzen in dezen naar de vele besprekingen in dit blad betreffende het voorvoegsel om-, in: omvormen, omoefenen, omrekenen enz. enz. (Zie den klapper!). Wij verwerpen dit om niet in alle gevallen; wanneer het tramverkeer op een bepaald punt gestremd is en het wordt om de hindernis heengeleid, kan men zeggen dat de baan ‘omgelegd’ is. Dat drukt het begrip goed uit. ‘Om-’ kan eveneens goede diensten bewijzen daar, waar wij het bijdenkbeeld: verandering van vorm, van aard, van hoedanigheid willen doen uitkomen. Een gebarsten klok moet worden òmgesmolten (niet: versmolten); ‘het kouter, dat het veld doorsneed, werd tot een slagzwaard omgesmeed’ (Schimmel); ‘eene volslagen omsmeding, die het verroeste herblaakt, en louterende vernieuwt’ (Potgieter).
Maar in ons vb. hebben wij dit om- niet noodig.
| |
Omrekenen
- Wanneer een bedrag, uitgedrukt in eenige munt, herleid moet worden tot een andere ‘valuta’, spreekt de geldhandel gaarne van omrekenen; ‘omrekeningskoersen’. Geen fraai woord!
Bij vele bankinstellingen - wij weten het bij ervaring - hecht men groote waarde aan het juiste gebruik van de taal. Zou het mogelijk zijn de verdere verspreiding van dit ‘omrekenen’ tegen te gaan, en het goed-Nederlandsche woord herleiden weer in eere te herstellen??
| |
Vergoeden
- Ook een woord in bankierskringen gebruikelijk; niet in den zin van ‘schade, verlies goed maken’, doch gewoon maar voor: uitbetalen. ‘De heer X heeft ons opdracht verstrekt U een bedrag van..... gulden te vergoeden.’ Misschien zou men ook hieraan eens aandacht willen besteden.
| |
Beinvloeden
- ‘De fondsenmarkt werd door de recente gebeurtenissen ongunstig beïnvloed.’ ‘De sprinkhaan, die op M'Gregors bal sprong, heeft op gunstige wijze diens spel beïnvloed.’ ‘Moderner beïnvloed is Kurpershoek in z'n (!) slaapkamer-interieur...’
Wij zullen maar niet onderzoeken of be.invloed.en al of niet in strijd is met den aard van onze taal. Een ‘raar’ woord is het alevel. Zeker is, dat het - goed of niet goed - wel wat al te veel gebruikt wordt en ons: ‘invloed oefenen (niet uitoefenen!) op’, ‘invloed ondergaan, ondervinden’ in de verdrukking geraken.
| |
| |
| |
Vreemde woorddeelen
- Ons lijstje van woorden, gevormd door een aan het Latijn of Grieksch ontleend woorddeel, heeft de aandacht van vele lezers getrokken. Men heeft ons vele vragen gedaan om nadere toelichting; ook omtrent zuiver Grieksche of Latijnsche woorden. Ten aanzien van deze laatste moeten wij verwijzen naar de Gr. en Lat. woordenboeken.
Ons lijstje vermeldde woorden met den vreemden vorm als voorzetsel; enkele in onze taal gebruikelijke woorden, gevormd door aanhechting van een vreemd achtervoegsel, zullen wij bij gelegenheid ook eens opnemen.
Hoe komt het - vraagt men - dat in het Latijn zooveel woorden voorkomen die min-of-meer gelijkluidend zijn met een Grieksch woord? Dat komt doordat de Grieksche beschaving en de Grieksche taal de oudste waren. Athene is door de overheersching der Romeinsche ‘barbaren’ te gronde gegaan, maar de Grieksche geest en de Grieksche taal zijn blijven leven. De Romein, die aanspraak maakte op beschaving, leerde Grieksch en koos voor zijn zonen bij voorkeur een Griekschen leermeester (zij het dan een lijfeigene). De Grieksche taal was aanvankelijk voor den Romein de taal der letterkunde en der wetenschap, boven de Latijnsche; de Apostel Paulus, Romeinsch burger, schreef in het Grieksch. Het is duidelijk dat onder dezen invloed vele Grieksche woorden in het Latijnsche taaleigen werden opgenomen.
Ter aanvulling van het geplaatste lijstje diene het volgende:
A- (‘alpha privans’) krijgt vóór klinkers een n, anarchie. |
AB- wordt abs- in: abstinentie, abstractie. |
GYN- Gynaecoloog is ontstaan uit den genitiefvorm: ‘gynaikos’. |
MYO- muis, in Myosotis; spier, in Myoom, spiergezwel. |
ORTHO- kennen wij ook in: orthopaedist, vaak gespeld: orthopedist, blijkbaar - maar dan ten onrechte - denkende aan het Lat. woord voor ‘been’: pes (pedis). Podagra, vulgo: het pootje: voeteuvel. |
PNEUMO- long. Pneumonie, longaandoening (-ontsteking). |
RACHI- pleegt men met rh te spellen (spiritus asper!), bv. in: rhachialgie (rugpijn). Dat wij bij ‘rachitis’ deze h niet aantreffen, vindt zijn grond in de afleiding (door den Engelschen arts Glisson, in 1650), niet in de eerste plaats van gr. rhachis, maar van het oud-Engelsche ‘the rickets’ (van ‘rick’ of ‘ricket’ = bochel). |
SEPTI(C)- Antiseptisch: bederfwerend, tegenwoordig ook, en vooral: kiem-werend, -doodend. |
STRATO- kennen wij ook in: stratosfeer, dit van het lat. ww.: sterno (stratum). |
| |
Paraffine.
‘Para’, zoo staat in het lijstje, beteekent ‘er naast, er langs’. Zit dit woord ook in paraffine, het goedje waar onze theelichtjes van gemaakt zijn? En wat kan het dan beteekenen; ‘het doel gemist’? §§ - Neen; wij kunnen hier wel spreken van ‘er naast’, maar alleen om te zeggen dat deze proeve van etymologie ‘er naast’ is. Toen Von Reichenbach de stof ontdekte, wist hij haar niet onder te brengen in een bepaalde rubriek; zij toonde geen verwantschap met andere hem bekende stoffen. Wanneer wij nu weten dat (te) weinig in het Latijn parum luidt, en verwantschap ‘affinis’, begrijpen wij wat de ontdekker met zijn parum-affinis, paraffine, wilde uitdrukken.
| |
Gas.
Hoe doornig het pad der etymologie is - en waarom dan ook onze deskundigen ons afraden op dit veld te grasduinen! - toont ons het woord gas. Daar heeft menigeen zich mee afgetobd; men heeft verband gezocht met ‘geest’ - wat nog zoo gek niet was, oppervlakkig gezien! -, heeft gedacht aan ‘gisten’ (hd. gähren, en ‘gäschen’, schuimen, mousseeren, borrelen, gisten), wat ook al niet geheel onaannemelijk scheen... tot De Vries het ‘raadsel’ oploste, en wel door tot de bron te gaan, niet tot de bron van het gas, maar van het woord, tot den eersten gebruiker, den naamgever. Dat bleek te zijn onze landgenoot Van Helmont, een Brusselsche scheikundige. Deze heeft, omstreeks het midden van de 17de eeuw, luchtvormige stoffen, verschillend van de gewone (dampkrings)lucht, aangeduid met gas, waarbij hem het Grieksche woord káos, dat wij schrijven chaos, voor den geest zweefde. Chaos, chas, gas.
Uit onze taal dus is het woord afkomstig en wanneer de andere talen dit woord ook gebruiken, hebben zij het van ons. De Franschen schreven het op hun manier: gaz, en - is dat niet grappig? - wij hebben vroeger ons Nederlandsche gas een tijdlang die Fransche z gegeven. Daar zijn wij nu gelukkig van teruggekomen.
| |
Grasduinen.
Wij bezigden zooeven het werkwoord ‘grasduinen’ en nu wij toch het Woordenboek der Nederlandsche Taal voor ons hebben liggen, zullen wij maar dadelijk zeggen, dat naar deel V van dit werk ons leert - Dr. Beets en Prof. Muller hebben dit deel bewerkt - ons werkwoord zijn ontstaan dankt aan een verkeerde opvatting van het zelfst. nw. ‘grasduin’, meervoud ‘grasduinen’. Grasduinen (soms met klemtoon op de tweede lettergreep, hoewel men dien op de eerste verwachten zou) werden beschouwd als een bijzonder aangename en gezochte weideplaats voor het vee; vandaar, met figuurlijke toepassing, de uitdrukkingen en zegswijzen: Zich in grasduinen gaan verlusten; In grasduinen grazen. ‘Hoe sel ick in grasduynen gaen, raeck ick daer after te rammelen’ (t.w. achter den pot met geld), Hooft, Warenar. Had dat meervoud nu maar zijn klemtoon op grás gehouden, dan was er niets gebeurd; maar toen wij hoorden grasduynen, dachten wij natuurlijk dat wij een werkwoord voor ons hadden. Bij ‘in iets in grasduinen gaan’ vonden wij vanzelf dat tweede in overbodig, zoodat wij nu zeggen: in iets grasduinen gaan. Wij kunnen nu zelfs zeggen: daar heb ik in gegrasduind!
|
|